Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3627

Datum uitspraak2006-07-06
Datum gepubliceerd2006-07-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAwb 05 / 1407 en Awb 05 / 1459
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gemeentelijke herindeling; verrekening. Geen objectieve grond tot halvering van aan gemeente Goirle toekomende deel van suppletie-uitkering. Gemeente Goirle heeft geen recht op afkoop dividend aandelen Intergas op basis van de contante waarde van een oneindige reeks. Op het te verrekenen dividend-bedrag mogen de kosten tot behoud van de aandelen in mindering worden gebracht.


Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummers: AWB 05/1407 AWB 05/1459 Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2006 inzake het college van burgemeester en wethouders van[gemeente 1]] eiser sub 1, [gemachtigde] en het college van burgemeester en wethoude[gemeente 2]] eiser sub 2, [gemachtigde] tegen het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, verweerder, [gemachtigden] Procesverloop Bij besluit van 8 februari 2001, aangevuld bij besluit van 26 april 2001, heeft verweerder ingevolge artikel 50 van de Wet algemene regels herindeling (hierna: de Wet arhi) het tussen de [geme[gemeente 2] te verrekenen bedrag vastgesteld, vermeerderd met een rentevergoeding, alsmede bepaald dat hij geen aanleiding ziet voor verrekening van de suppletie-uitkering ingevolge de Financiële-verhoudingswet en het aandelenpakket Intergas N.V. Bij besluit van 11 september 2001 heeft verweerder het daartegen door eiser sub 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 januari 2003 (registratienummer AWB 05/2494) heeft deze rechtbank het daartegen door eiser sub 1 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Het tegen deze uitspraak door verweerder ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de ABRS) bij uitspraak van 1 oktober 2003 ongegrond verklaard, terwijl het door eiser sub 1 ingestelde hoger beroep bij die uitspraak gegrond is verklaard. De uitspraak van de rechtbank is door de ABRS bevestigd met dien verstande dat door verweerder een nieuw besluit dient te worden genomen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de ABRS is overwogen. Bij besluit van 5 april 2005 heeft verweerder een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser sub 1 genomen en - onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar - het besluit van 8 februari 2001 herzien en wel als volgt: 1. bij de verrekening van de suppletie-uitkering Financiële verhoudingswet wordt ten bate van de [gemeente 1] een bedrag van ? 82.610,27 betrokken; 2. bij de verdeling van het dividend van de aandelen Intergas NV wordt ten bate van de [gemeente 1] een bedrag van ?155.908,33 betrokken; 3. over de periode vanaf 1 januari 1997 tot het tijdstip waarop de feitelijke betalingen plaatsvinden dient rente te worden vergoed. Het bedrag van de rente dient te worden berekend aan de hand van het gemiddelde rentepercentage vanaf 1 januari 1997 van aan de Bank voor Nederlandse Gemeenten te betalen rente over geldleningen met een looptijd van 20 jaar met jaarlijks gelijkblijvende aflossingen en zonder de mogelijkheid tot wederzijdse aanpassing van het percentage (de rente wordt berekend op basis van samengestelde intrest, elk afzonderlijk jaar naar het vorenbedoeld percentage, rente op rente). Eiser sub 1 heeft tegen dit besluit bij brief van 3 mei 2005 beroep ingesteld, terwijl eiser sub 2 dit per brief van 13 mei 2005 heeft gedaan . De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 14 april 2006, waar eiser sub 1 is verschenen bij gemachtigde en eiser sub 2 zich heeft laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] kantoorgenoor van eisers gemachtigde, en [gemachtigde]. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Overwegingen 1. Ingevolge de wet van 11 september 1996 tot gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch (Stb. 1996, 449) zijn met ingang van 1 januari 1997 de [gemeenten] en de [gemeente] opgeheven en is de nieuwe [gemeente 2] ingesteld. Voorts is het [gebied] toegevoegd aan de [gemeente 1]. 2. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Wet arhi gaan, onverminderd het bepaalde in het tweede lid en in de artikelen 45 en 48, op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd, dan wel, wanneer het gebied naar meer dan één gemeente overgaat, naar de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat alle rechten en verplichtingen van een gemeente, betrekking hebbende op van die gemeente overgaand gebied, op de datum van herindeling overgaan op de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd. Ingevolge artikel 50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arhi, voor zover hier van belang, wordt, indien in verband met het bepaalde in artikel 44 een verrekening tussen gemeenten dient plaats te vinden, de besturen van die gemeenten gehoord, het bedrag en, zo nodig, de wijze van betaling vastgesteld door gedeputeerde staten van de betrokken provincie. Ingevolge het tweede lid kunnen bij het vaststellen van het bedrag van de verrekening, bedoeld in het eerste lid, reserves en voorzieningen worden betrokken. 3. De in artikel 44, eerste lid, van de Wet arhi bedoelde rechten en verplichtingen van de [gemeenten] en van de [gemeente] zijn overgegaan naar de [gemeente 2]. Tusse[gemeente 2]te 1 en 2] hebben in verband met de over[gebied]t [gebieden] verrekeningen plaatsgevonden. Op twee punten is geen overeenstemming bereikt. Het betreft (1) een aantal uitkeringen uit het gemeentefonds, waaronder de suppletie-uitkering Financiële-verhoudingswet, en (2) het dividend over het aandelenpakket Intergas N.V. De uitkeringen onder (1) en het aandelenpakket, en daarmee ook het dividend daarover, zijn alle overgegaan naar de [gemeente 2]. De [gemeente 1] vindt echter dat deze vermogensbestanddelen haar toekomen voor zover deze hun oorsprong vinden in [gebied]] 4. Verweerder heeft zich in de beslissing op bezwaar van 11 september 2001 op het standpunt gesteld dat de uitkeringen onder (1) algemene dekkingsmiddelen zijn die niet gebiedsgebonden zijn en die daarom terecht volgens de hoofdregel van artikel 44, eerste lid, van de Wet arhi zijn overgegaan naar de [gemeente 2]. Ook het aandelenbezit is volgens verweerder een ondeelbaar geheel waarvan de eigendom toekomt aan de [gemeente 2]. 5. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 januari 2003 overwogen dat de suppletie-uitkering Financiële-verhoudingswet niet voor verrekening naar billijkheid in de zin van artikel 50 van de Wet arhi in aanmerking komt, omdat deze is vastgesteld na 1 januari 1997, de datum waarop de rechten en verplichtingen ingevolge de Wet arhi zijn overgegaan. Wat betreft het dividend over het aandelenpakket heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van artikel 50, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arhi, geoordeeld dat het beleid van verweerder in strijd is met doel en strekking van die bepaling, omdat de billijkheidstoets die de wetgever voor ogen stond daarin niet tot uitdrukking is gekomen en er bij onverkorte toepassing van het beleid voor verrekening naar billijkheid geen ruimte lijkt te zijn. Om deze reden heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd. 6. De ABRS heeft in haar uitspraak van 1 oktober 2003 overwogen dat de vaststelling van de suppletie-uitkering aan de [gemeente 2] weliswaar na 1 januari 1997 heeft plaats gevonden, maar dat deze vaststelling tot die datum terugwerkende kracht heeft, zodat deze niet vanwege de vaststellingsdatum buiten een verrekening ingevolge de Wet arhi kan blijven. Ten aanzien van de verrekening van het dividend over het aandelenpakket heeft de ABRS overwogen dat de rechtbank met juistheid heeft gesteld dat het beleid van verweerder ten onrechte geen ruimte laat voor verrekening naar billijkheid van andere niet-territoriaal gebonden rechten en verplichtingen tussen gemeenten dan de in artikel 50, tweede lid, genoemde. 7. Nadat een door verweerder in juli 2004 ondernomen poging om alsnog met de [geme[gemeente 2] tot overeenstemming te komen was mislukt, heeft verweerder het besluit van 5 april 2005 genomen. Suppletie-uitkering 9. Verweerder heeft in het besluit van 5 april 2005 de contante waarde per 1 januari 1997 van de aan de [gemeente 2] als algemeen rechtsopvolger van de voormalige [gemeenten] en de voormalige [gemeente] verstrekte suppletie-uitkering op een bedrag van ? 413.051,34 vastgesteld. De oppervlakte van het [gebied] in verhouding tot de totale oppervlakt van de voormalige [gemeenten] als maatstaf nemend zou ten bate van de [gemeente 1] 2/5 van dat bedrag, te weten ? 165.220,54 in aanmerking moeten worden genomen. Verweerder meent echter dat, nu het gemeentefonds geen criteria heeft ontwikkeld voor de verdeling van de suppletie-uitkering over gebiedsdelen, bestedingsdoelen, dan wel beleidsvelden, en objectieve maatstaven derhalve ontbreken, de billijkheid met zich brengt dat 50% van zojuist genoemde bedrag, dus ? 82.610,27, bij de verrekening dient te worden betrokken. 10. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat uitgegaan moet worden van de contante waarde per 1 januari 1997 van de suppletie-uitkering. Verder miskent de rechtbank niet dat expliciete objectieve maatstaven voor de verdeling van de suppletie-uitkering ontbreken, maar zij is, anders dan verweerder, van oordeel dat onder die omstandigheden redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat bij de verdeling aansluiting wordt gezocht bij voormelde verhouding van de oppervlakte van het [gebied] tot die van de voormalige [gemeenten]. Dat betekent dat 2/5 deel van ? 413.051,34, te weten ? 165.220,54, aan de [gemeente 1] toekomt. Enige objectieve rechtvaardigingsgrond om, zoals verweerder heeft gedaan, dit bedrag te halveren, acht de rechtbank niet aanwezig. Dividend 11. Aangaande de verrekening van het dividend heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat ingevolge de statuten van Intergas NV het eigendomsrecht van [gemeente 2] op Intergas-aandelen, per 1 januari 2001 met 22 aandelen is verminderd in verband met het niet meer meenemen van de gasaansluitingen die betrekking hebben op [gebied]] Verweerder neemt dan ook, anders dan[gemeente 1]] het standpunt in dat geen recht bestaat op afkoop van dit dividend op basis van de contante waarde van een oneindige reeks, maar slechts voor de periode dat de [gemeente 2] daadwerkelijk dividend voor het [gebied] heeft ontvangen. Het argument van de [gemeente 2] dat de door haar gemaakte kosten voor behoud van de aandelen op het te verrekenen dividend in mindering moeten worden gebracht, onderschrijft verweerder niet om reden dat dit een nieuw element vormt, dat eerst na het door de ABRS beslechte geschil in de procedure is ingebracht. Aldus komt verweerder tot de conclusie dat ten bate van de [gemeente 1] een bedrag van ? 155.908,33 in de verrekening moet worden betrokken. 12. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat de [gemeente 1] geen recht heeft op afkoop van didvidend op basis van de contante waarde van een oneindige reeks. De [gemeente 2] heeft immers slechts tot 1 januari 2001 dividend ontvangen voor aan het [gebied] toe te rekenen aandelen. Een ander oordeel zou strijdig zijn met de redelijkheid en billijkheid. 13. Verweerders standpunt inzake de door de [gemeente 2] gemaakte kosten deelt de rechtbank niet. De omstandigheid dat eiser sub 2 zijn standpunt niet in de eerdere procedure heeft ingebracht, kan hem niet worden tegengeworpen. In die eerdere procedure ging het immers om de vraag of aandelenbezit überhaupt voor verrekening in aanmerking komt. Pas als die vraag bevestigend beantwoord is, zoals inmiddels het geval is, komt de vraag naar de wijze van verrekening aan de orde. Met eiser sub 2 is de rechtbank verder van oordeel dat de kosten die de [gemeente 2] heeft gemaakt met het oog op het behoud van de aandelen, in de verrekening behoren te worden betrokken. Niet kan worden gezegd dat de [gemeente 2] die kosten niet in redelijkheid heeft gemaakt. Gelet daarop, bezien in samenhang met de omstandigheid dat het dividend van de 22 aandelen in zijn geheel naar de [gemeente 1] is gegaan, acht de rechtbank de aftrek van de gemaakte kosten alleszins billijk. 14. Al het hiervoor overwogene brengt met zich dat de beroepen gegrond zullen worden verklaard en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien op de wijze als hieronder is aangegeven. 15. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser sub 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: ( 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; ( 1 punt voor het verschijnen ter zitting; ( waarde per punt ? 322,--; ( wegingsfactor 1. 16. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de provincie Noord-Brabant aan eisers de door elk van hen gestorte griffierechten ad ? 276,-- dient te worden vergoed. 17. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt het besluit van 5 april 2005; - herziet het besluit van verweerder van 8 februari 2001 in dier voege dat bij de verrekening van de suppletie-uitkering Financiële-verhoudingswet ten bate van de [gemeente 1] een bedrag van ? 165.220,54 wordt betrokken, dat bij de verdeling van het dividend van de aandelen Intergas NV ten bate van de [gemeente 1] een bedrag van ? 132.856,33 wordt betrokken en dat over de periode vanaf 1 januari 1997 tot het tijdstip waarop de feitelijke betalingen plaatsvinden rente wordt vergoed, welke rente op een wijze wordt berekend als omschreven in het vernietigde besluit van 5 april 2005; - bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 5 april 2005; - gelast de provincie Noord-Brabant aan eisers te vergoeden de door elk van hen gestorte griffierechten ad ? 276,--; - veroordeelt verweerder in de door eiser sub 2 gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 644,00; - wijst de provincie Noord-Brabant aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. J.W. Brunt als voorzitter en mr. A.A.H. Schifferstein en mr. W.C.E. Winfield als leden in tegenwoordigheid van mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2006. Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Afschriften verzonden: