Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY3956

Datum uitspraak2006-07-12
Datum gepubliceerd2006-07-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3703 WAJONG-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Van een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening kan geen herziening worden gevraagd.


Uitspraak

06/3703 WAJONG-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet, alsmede als bedoeld in 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 17 van de Beroepswet op het verzoek om opheffing/ wijziging dan wel herziening van de uitspraak van 13 juni 2006, 06/2725 WAJONG-VV van: [verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker), in verband met het geding tussen: verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 juli 2006 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2004, 04/280 (hierna: aangevallen uitspraak). Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 19 april 2006, 06/1346 WAJONG-VV het verzoek toegewezen en het Uwv opgedragen om binnen twee weken na uitspraakdatum ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nadere beslissing op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft aan deze opdracht geen gehoor gegeven. Verzoeker heeft bij verzoek van 9 mei 2006 wederom een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, strekkende tot het spoedig verkrijgen van een nieuw besluit. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 13 juni 2006, 06/2725 WAJONG-VV, het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat het belang aan het verzoek een voorlopige voorziening te treffen is komen te ontvallen, omdat het Uwv op 19 mei 2006 een nadere beslissing op bezwaar heeft genomen. Bij brief van 15 juni 2006 heeft verzoeker een verzoek ex artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en subsidiair ex artikel 8:88 van de Awb gedaan. II. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:87 van de Awb en artikel 17 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen. Uit de aard van deze bepaling volgt dat dit artikel slechts toepassing kan vinden indien een voorlopige voorziening is getroffen. In de uitspraak van 13 juni 2006 heeft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening getroffen, maar het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om toepassing van artikel 8:87 kan dan ook niet worden toegewezen. Ingevolge artikel 8:88 van de Awb en artikel 17 van de Beroepswet kan de Centrale Raad van Beroep op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien onder een aantal in artikel 8:88 van de Awb genoemde voorwaarden. Titel 8.3 van de Awb regelt het procesrecht dat van toepassing is bij verzoeken om een voorlopige voorziening. Artikel 8:88 van de Awb is niet opgenomen in deze titel en evenmin is in titel 8.3 van de Awb artikel 8:88 van de Awb van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betekent dat van een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening geen herziening kan worden gevraagd. Het verzoek om herziening moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht af; Verklaart het verzoek om toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006. (get.) M.C. Bruning. (get.) P. van der Wal. RG