Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY4205

Datum uitspraak2006-07-19
Datum gepubliceerd2006-07-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510482/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 7 januari 2005 heeft verweerder medegedeeld dat in zijn brief van 7 december 2004 abusievelijk is vermeld dat bij schrijven van 24 november 2004 een nadere eis voor de horecagelegenheid op het perceel Ina Boudier Bakkerlaan 153 te Utrecht is gesteld.


Uitspraak

200510482/1. Datum uitspraak: 19 juli 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting "Stichting Chez Bé Bé" en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Mañana B.V.", elk gevestigd te Utrecht, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij brief van 7 januari 2005 heeft verweerder medegedeeld dat in zijn brief van 7 december 2004 abusievelijk is vermeld dat bij schrijven van 24 november 2004 een nadere eis voor de horecagelegenheid op het perceel Ina Boudier Bakkerlaan 153 te Utrecht is gesteld. Bij besluit van 9 mei 2005, verzonden op 17 mei 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 27 juni 2005 bij de rechtbank Utrecht beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 25 juli 2005. Bij brief van 6 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Het beroep is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Afdeling. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door R. Pieterson, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Pieffers en H.R.M. Ekelschot, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2.2.    Appellanten hebben zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe hebben appellanten aangevoerd dat de brief van verweerder van 7 januari 2005 is gericht op rechtsgevolg, nu zij niet op de hoogte waren van een nadere eis. 2.2.1.    Blijkens de stukken is voor de onderhavige inrichting bij besluit van 26 oktober 2001 een nadere eis gesteld. Bij brief van 7 januari 2005 heeft verweerder uitsluitend medegedeeld dat in zijn brief van 7 december 2004 abusievelijk een andere datum voor dat besluit staat vermeld. De brief van 7 januari 2005 behelst naar het oordeel van de Afdeling geen publiekrechtelijke rechtshandeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft het tegen deze brief gemaakte bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.3.    Het beroep is ongegrond. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat. w.g. Schaafsma    w.g. Jansen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2006 399.