Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY4278

Datum uitspraak1995-08-16
Datum gepubliceerd2006-07-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersPremie 1994/537
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen werkgeversgezag, zodat ten onrechte is aangenomen dat er sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst.


Uitspraak

Premie 1994/537 UITSPRAAK in het geding tussen: [appellant]. wonende te [appellant], appellant, en het bestuur van de Bedrijfsvereniqing voor Bank- en Verzekerinqswezen, Groothandel en Vrije Beroepen. gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Onder dagtekening 26 oktober 1993 heeft gedaagde aan appellant kennis gegeven van zijn beslissing om appellant over de periode van 10 februari 1992 tot 3 april 1992 verplicht verzekerd te achten ingevolge de Werkloosheids-wet (hierna: WW), de Ziektewet (hierna: ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) en de Ziekenfondswet. De Arrondissementsrechtbank te 's- Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 1 november 1994 het namens appellant tegen die beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard. Namens appellant is zijn gemachtigde mr H.M.M. van den Elzen, advocaat te Veghel, van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen. In een aanvullend beroepschrift d.d. 24 februari 1995 -met bijlagen- heeft zij de gronden voor het hoger beroep uiteengezet. Op 1 mei 1995 heeft gedaagde een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft gedaagde de Raad bij brief d.d. 23 juni 1995 nadere inlichtingen verstrekt. Eveneens op verzoek van de Raad heeft appellant's gemachtigde de Raad op 28 juni 1995 nog een aantal stukken toegezonden. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 juli 1995, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr H.M.M. van den Elzen voornoemd. Gedaagde heeft zich bij die gelegenheid doen vertegen-woordigen door mr A.C.J.M. Schroder, werkzaam bij het Gemeenschappelijk Administratiekantoor. II. MOTIVERING Appellant die handelt onder de naam "[naam bedrijf]" Helmond is in de in rubriek I genoemde periode werkzaam geweest voor Stork Alpha Engineering B.V. (hierna: Stork) te Helmond. Appellant heeft voor Stork werkzaamheden verricht ten behoeve van de ontwikkeling van een "paper-handlingmachine". Appellant en Stork hebben hun arbeids-verhouding vorm gegeven in een tot de gedingstukken beho-rende "Overeenkomst tot het verrichten van diensten" d.d. 10 februari 1992 aangegaan door Stork enerzijds en Ray-nell Verlichting anderzijds. Gedaagde is van oordeel dat appellant voor Stork werkzaam is geweest in een ingevolge de in rubriek I genoemde sociale-verzekeringswetten verzekeringsplichtige arbeids-verhouding. Gedaagde is primair van oordeel dat appellant met Stork een arbeidsovereenkomst als bedoeld in de arti-kelen 3 van de WW, de ZW en de WAO heeft afgesloten. Subsidiair heeft gedaagde zijn standpunt gebaseerd op artikel 5, sub d, van die wetten juncto artikel 5 van het KB d.d. 24 december 1986, Stb. 655. Gedaagde is van oordeel dat de uitzonderingsbepaling als vervat in artikel 8, eerst lid, sub a, van dat KB in casu niet van toepassing is. Gedaagde heeft aan zijn standpunt onder meer ten grondslag gelegd dat appellant zijn werkzaamheden volgens een regelmatig arbeidspatroon ten kantore van Stork heeft verricht, dat Stork aantekening hield van de door appel-lant gewerkte uren, dat Stork aanwijzingen aan appellant kon geven, en dat het contract zich verder uitstrekte dan tot een concrete opdracht. De Raad overweegt als volgt. De Raad kan gedaagde niet volgen in zijn primaire stand-punt. In de tussen Stork en appellant gesloten overeenkomst is omschreven dat appellant engineerings- en constructieve werkzaamheden diende te verrichten ten behoeve van de ontwikkeling van een automatische "paperhandling-machine". Niet gebleken is dat appellant -al dan niet in opdracht van Stork- andere werkzaamheden heeft verricht. Ook overigens is niet gebleken, noch uit de gedingstuk-ken, noch uit de feitelijke omstandigheden, dat zijdens Stork aan appellant aanwijzingen zijn gegeven, welke zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van werkgeversgezag. Hieraan staat niet in de weg dat tussen Stork en appellant overleg bestond omtrent de voortgang van de werkzaamheden, dat Stork de kwaliteit van de werkzaamheden beoordeelde, en dat appellant zijn werkzaamheden op uurbasis bij Stork declareerde, aangezien dat voor externe adviseurs een zeer gebruikelijke wijze van vergoeden is. Ook de omstandigheid dat de werkzaamheden in het contract slechts summier zijn omschreven kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Met appellant is de Raad van oor-deel dat ontwikkelingswerkzaamheden als de onderhavige niet anders dan in enigszins vage termen kunnen worden omschreven, aangezien het nu juist de taak is van de contractant om "iets nieuws" te ontwikkelen. De Raad is derhalve van oordeel dat niet gebleken is van door Stork over appellant uitgeoefend werkgeversgezag, zodat gedaagde ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Gedaagdes primaire grond voor de bestreden beslissing kan derhalve geen stand houden. Ook gedaagdes subsidiaire standpunt kan naar 's Raads oordeel geen stand houden. Anders dan gedaagde is de Raad namelijk van oordeel dat appellant de in geding zijnde werkzaamheden wel degelijk heeft verricht in de uitoefe-ning van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep als bedoeld in artikel 8, eerste lid, sub a, van het KB van 24 december 1986, Stb. 655. De Raad heeft daartoe de volgende omstandigheden van belang geacht: -Appellant heeft onweersproken gesteld dat hij vanaf 1992 tot op heden 3 a 4 opdrachtgevers per jaar heeft, uit welke werkzaamheden hij een inkomen geniet van f. 80.000,— a f 90.000,— per jaar. -Appellant pleegde acquisitie-activiteiten en heeft investeringen gedaan. -Appellant is sedert 1983 als zelfstandige werkzaam en als zodanig ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Deze periode is slechts onderbroken door een betrekkelijk korte periode van werken in loondienst, lopende vanaf 1990 tot 1 oktober 1991, waarna appellant tot 10 februari 1992, zijnde de aanvangsdatum van zijn werkzaamheden bij Stork, uitkering ingevolge de WW genoot. -De werkzaamheden bij Stork waren -conform de beschrijving van die werkzaamheden in het contract- van korte duur. Gelet op deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat appellant (ook) de werkzaamheden bij Stork als zelfstandige heeft verricht. De aangevallen uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Raad ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding gedaagde te veroordelen in de door appellant in eerste aanleg en in hoger beroep gemaakte proceskosten, door de Raad begroot op f 2.840,— aan kosten voor verleende rechtsbijstand, alsmede f 480,— aan verletkosten en f 45,34 aan reiskosten. Bovendien dient gedaagdes bedrijfsvereniging, gelet op artikel 25 van de Beroepswet, het door appellant in eer-ste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden. De Raad beslist mitsdien als hierna in rubriek III van deze uitspraak is weergegeven. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak alsmede de bestreden beslissing; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van f 3.365,34 te betalen door gedaagdes bedrijfsvereniging; Bepaalt dat gedaagdes bedrijfsvereniging aan appellant de door hem betaalde griffierechten van in totaal f 175, — vergoedt. Aldus gegeven door mr A.F.M. Brenninkmeijer als voorzit-ter en mr G.P.A.M. Garvelink- Jonker s en mr G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van mr H.D. Wolthuis als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 1995 door mr N.J. Haverkamp als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr M.F. van Moorst als griffier. (get.) N.J. Haverkamp. (get.) A.F.M. Brenninkmeijer. (get.) M.F. van Moorst. (get.) H.D. Wolthuis.