Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY4319

Datum uitspraak2006-07-07
Datum gepubliceerd2006-07-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 06/334
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Wet herstructurering varkenshouderij


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven (enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken AWB 06/334 7 juli 2006 16500 Wet herstructurering varkenshouderij Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: A B.V., te B, gemeente C, verzoekster, gemachtigde: mr. A.C. Bragt, werkzaam bij ABAB Juristen te ’s-Hertogenbosch, tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwalitet, verweerder, gemachtigde: mr. F. Nijnuis, werkzaam bij de Dienst Regelingen te Assen. 1. De procedure Bij besluit van 7 april 2006 heeft verweerder verzoekster meegedeeld dat de afsplitsing van een bedrijf/overdracht van 4.320 fokzeugenrechten (waarvan 320 benutbaar in 2005) aan haar is geregistreerd. Hierbij heeft verweerder een overzicht gegeven van de door verzoekster na voormelde overdracht in onderscheidenlijk het concentratiegebied D en buiten de concentratiegebieden in 2005 te benutten varkensrechten. Verzoekster heeft bij brief van 2 mei 2006 bezwaar gemaakt tegen voormeld besluit en bij verzoekschrift van eveneens 2 mei 2006, ingekomen 3 mei 2006, de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 juni 2006, alwaar verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten hebben toegelicht. Tevens is voor verzoekster verschenen A. 2. De grondslag van het geschil Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. - Verzoekster exploiteert een varkenshouderij te B, gemeente C, gelegen in het concentratiegebied D. - Bij een door verweerder op 27 oktober 2005 ontvangen formulier hebben E B.V. en verzoekster de afsplitsing van de locatie F te G van die B.V. aan verzoekster gemeld. G is gelegen buiten de bij de wetgeving aangewezen concentratiegebieden. In een handgeschreven toelichting is op dit formulier vermeld dat in totaal 672 varkensplaatsen worden afgesplitst, die moeten worden toegevoegd op het relatienummer, waaronder verzoekster bij verweerder is geregistreerd, alsmede dat op dat nummer reeds een capaciteit van 2.500 vleesvarkens aanwezig is. - Op het formulier is vermeld dat 4.320 fokzeugenrechten (uitgedrukt in varkenseenheden) overgaan naar het bedrijf van verzoekster en dat daarvan 320 in het lopende kalenderjaar benut kunnen worden. - Bij brief van 21 januari 2006 heeft verweerder verzoekster naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Meststoffenwet bericht wat de gevolgen daarvan zijn. Hierbij is een overzicht van voor verzoekster geregistreerde productierechten gevoegd, waarin onder meer - onder verwijzing naar het formulier 'Splitsing van een bedrijf' - voormelde afgesplitste 4.320 varkensrechten zijn vermeld. - Bij besluit van 7 april 2006 heeft verweerder verzoekster de registratie van voormelde overdracht officieel meegedeeld en daarbij een overzicht gegeven van de aantallen varkenseenheden, die verzoekster in het jaar 2005 in concentratiegebied D, onderscheidenlijk uitsluitend buiten de concentratiegebieden mag benutten; dit laatste ziet op 320 in 2005 te benutten varkenseenheden. - Op 2 mei 2006 heeft verzoekster bezwaar gemaakt en bij brief van gelijke datum een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan. - Op 23 mei 2006 heeft verweerder een reactie op dat verzoekschrift aan (de voorzieningenrechter van) het College doen toekomen. 3. Het standpunt van verzoekster Verweerder heeft bij de mededeling van de registratie van de overdracht ten onrechte aan verzoekster de beperking opgelegd dat zij de overgedragen varkensrechten slechts zou mogen benutten buiten de concentratiegebieden. Ten tijde van de kennisgeving van de 'splitsing van een bedrijf' en overdracht van varkensrechten was de Wet herstructurering varkenshouderij (hierna: Whv) van toepassing en in die wet is voor deze beperking geen grondslag aanwezig. Door de afsplitsing van de stalruimte te G (in de vorm van pacht aan verzoekster) is die locatie deel gaan uitmaken van het bedrijf van verzoekster, terwijl in de Whv (artikel 17) slechts een regeling was opgenomen voor de overdracht van rechten tussen twee te onderscheiden bedrijven. Naar de opvatting van verzoekster is gelet op de datum waarop de per 1 oktober 2005 plaatsgevonden splitsing aan verweerder is gemeld, in dit geval het tot 1 januari 2006 geldende recht van toepassing. Dit is ook in overeenstemming met de uitvoeringspraktijk van (Dienst Regelingen van) verweerder. Hierbij komt dat het belang van verzoekster er primair in is gelegen de in 2005 (met de afsplitsing) overgedragen varkensrechten in verband met het uitbreidingsverbod van artikel 15 Whv nog voor dat jaar te kunnen benutten. Verzoekster heeft om die reden een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter van het College. Door aan verzoekster met betrekking tot de benutbaarheid van de overgedragen varkensrechten ten onrechte een ruimtelijke beperking op te leggen, maakt verweerder het haar onmogelijk de varkensrechten in haar bedrijf te benutten. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter de aan het primaire besluit verbonden beperking inzake de benutbaarheid van de overgedragen varkensrechten bij wege van voorlopige voorziening te schorsen tot drie maanden nadat op het bezwaarschrift zal zijn beslist. 4. Het standpunt van verweerder Op het moment dat het overzicht geregistreerde productierechten van 21 januari 2006 aan verzoekster werd gezonden, was het splitsingsformulier nog niet verwerkt. Die verwerking heeft plaatsgevonden in het overzicht van de bedrijfssituatie van 7 april 2006. Daarbij is terecht een beperking aangegeven met betrekking tot de geografische benutbaarheid van de overgedragen varkensrechten, die nog in 2005 konden worden benut. Anders dan verzoekster stelt, kunnen de naar haar afgesplitste locatie aan de F te G en de locatie te B niet als één bedrijf worden aangemerkt. Aangezien sprake is van twee bedrijven, onderscheidenlijk gelegen buiten de concentratiegebieden en in het concentratiegebied D, staat artikel 17, eerste lid, Whv aan de verplaatsing van varkensrechten in de weg. Verweerder wijst voorts op artikel 4 van de Wet verplaatsing mestproductie (hierna ook: Wvm), waaruit volgt dat een verplaatsing van mestproductie van een bedrijf of locatie gelegen buiten de concentratiegebieden naar een bedrijf of locatie in een concentratiegebied verboden is. Hierbij is niet van belang of de locaties behoren tot één bedrijf. Ook uit de wetsgeschiedenis van de Whv, met name paragraaf 5 van de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstukken II, 25 746, nr. 3), blijkt dat de wetgever een verplaatsing van mestproductie van het ene concentratiegebied naar het andere niet wenselijk vindt. In § 5.1 van de MvT is uitdrukkelijk opgemerkt dat het niet is toegestaan tussen die gebieden onderling te verplaatsen. De met ingang van 1 januari 2006 in werking tredende wijziging van de Meststoffenwet brengt hierin dan ook geen verandering. Verweerder concludeert tot afwijzing van het verzoek. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter van het College hangende bezwaar een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter. 5.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het midden blijven of met betrekking tot de onderhavige zaak, die onder meer gevolgen heeft voor de geografische benutbaarheid van varkensrechten in 2005, de Whv of de met ingang van 1 januari 2006 geldende Meststoffenwet van toepassing is. Verweerder zal zich terzake wel dienen te beraden bij de nog te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster. 5.3 De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster er mede gelet op het zowel ingevolge de Whv als de sinds 1 januari j.l. geldende wetgeving geldende uitbreidingsverbod belang bij heeft op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te krijgen over het al dan niet in concentratiegebied D benutbaar zijn van de aan haar bij de splitsing van een bedrijf overgedragen varkensrechten. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt stelt dat de varkensrechten, die voor de registratie van de afsplitsing van de locatie F te G aan verzoekster waren geregistreerd ten name van E B.V., door verzoekster - in 2005 - uitsluitend kunnen worden benut buiten de concentratiegebieden. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag naar aanvankelijk oordeel bevestigend en verwijst daartoe allereerst naar de overwegingen in de aan - de gemachtigden van - partijen bekende uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2005, AWB 05/862. Ook in dit geval is de voorlopige conclusie gerechtvaardigd dat de aan verzoekster afgesplitste stallocatie te G en de varkenshouderij te B als twee te onderscheiden bedrijven zijn aan te merken. De enkele wijziging in tenaamstelling en relatienummer met betrekking tot evengenoemde stallocatie maakt dit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Hierbij komt dat niet - op voorhand - valt in te zien dat, zoals verzoekster kennelijk wil, een onderscheid in tijd kan worden gemaakt tussen de overgang van de stallocatie enerzijds en de overdracht van varkensrechten aan haar anderzijds. Laatstgenoemde overdracht vindt naar aanvankelijk oordeel uitsluitend plaats door en derhalve gelijktijdig met de afsplitsing van de stallocatie in G. Op dat moment is naar het oordeel van de voorzieningenrechter derhalve altijd sprake van een overdracht van rechten tussen twee te onderscheiden bedrijven en staat zowel artikel 17 Whv als het inmiddels van toepassing zijnde artikel 26 Meststoffenwet aan de door verzoekster gewenste onbeperkte benutbaarheid van rechten in de weg. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 6. De beslissing De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2006. w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Bruining