Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY4884

Datum uitspraak2006-07-04
Datum gepubliceerd2006-07-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/2427 AWBZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eigen bijdrage voor verblijf in het verpleeghuis.


Uitspraak

02/2427 AWBZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de erven van wijlen [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te Haan (Bondsrepubliek Duitsland), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 25 maart 2002, 01/296 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [betrokkene] (hierna: betrokkene) en de onderlinge waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen, thans: de onderlinge waarborgmaatschappij Agis Zorgverzekeringen, gevestigd te Utrecht (hierna: Agis) Datum uitspraak: 4 juli 2006. I. PROCESVERLOOP Namens betrokkene heeft M. Trube, advocaat te Düsseldorf (Bondsrepubliek Duitsland), hoger beroep ingesteld. M. Trube heeft de Raad bericht dat betrokkene op 24 februari 2004 is overleden en dat [naam erfgenaam] als erfgenaam de procedure wenst voort te zetten. Agis heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2005. [naam erfgenaam] is verschenen, bijgestaan door M. Trube. Agis heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Betrokkene, gehuwd met de Duitse ambtenaar [naam erfgenaam], verbleef gedurende het studiejaar 1978-1979 voor studie in Nederland. Tijdens dit verblijf is zij ziek geworden. Van 1979 tot 2004 is zij opgenomen geweest in het verpleeghuis Professor Dubois Stichting te Venlo, een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Betrokkene was, naar zij heeft aangegeven, via haar echtgenoot voor ziektekosten verzekerd bij de Deutsche Angestellten Krankenkasse (hierna: DAK). Vergelijkbare zorg in Duitsland werd door de verzekering bij DAK volledig gedekt. Agis heeft, met toepassing van het bepaalde in Titel III, Hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: Verordening), aan betrokkene de verpleeghuiszorg in Nederland verstrekt. 1.2. Bij besluit van 30 juni 1997 heeft Agis, met toepassing van artikel 6, derde lid, van de AWBZ, het Bijdragebesluit zorg en de Bijdrageregeling zorg, aan betrokkene - op basis van de inkomensgegevens van haar echtgenoot - met ingang van 1 juni 1997 een eigen bijdrage voor haar verblijf in het verpleeghuis opgelegd van f 345,-- per maand. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft Agis bij besluit van 23 januari 2001 ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 23 januari 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd ten betoge dat de aangevallen uitspraak en de besluitvorming van Agis niet in stand kunnen blijven: DAK heeft aan Agis de volledige kosten van de in Nederland aan betrokkene verstrekte zorg betaald. Reeds om die reden kan van het opleggen aan betrokkene van een eigen bijdrage ter zake van die kosten geen sprake zijn. De forfaitaire en inkomensafhankelijke berekening van de naar Nederlands recht verschuldigde eigen bijdrage heeft tot gevolg dat deze niet meer kan worden beschouwd als een bijdrage in de in dit concrete geval verstrekte zorg. Zij moet daarentegen worden aangemerkt als het heffen van een premie ter financiering van het Nederlandse stelsel van AWBZ-zorg, Daarvoor bestaat geen rechtsgrondslag. Het opleggen van een eigen bijdrage is in strijd met het bepaalde in de Verordening. De - Duitse - verzekering bij DAK biedt volledige dekking, zonder eigen bijdrage. De Verordening beoogt onder meer te voorkomen dat een belanghebbende die recht heeft op verstrekkingen in een andere lidstaat, daarbij in een ongunstiger positie komt dan in de lidstaat van aansluiting het geval zou zijn. Dit klemt temeer, nu in de Bondsrepubliek Duitsland reeds premie is betaald en ervan moet worden uitgegaan dat de hoogte van die premie is afgestemd op de - volledige - dekking van een verstrekking als de onderhavige. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. De Raad leidt uit de gedingstukken af dat Agis aan DAK de werkelijke kosten van de verleende zorg onder aftrek van de eigen bijdrage in rekening heeft gebracht, zoals Agis ook heeft verklaard. Voor de stelling dat DAK de volledige kosten van de verleende zorg (dus: inclusief het bedrag van de eigen bijdrage) aan Agis zou hebben betaald, bieden de gedingstukken geen aanknopingspunt. Betrokkene heeft haar stelling terzake ook niet met concrete, verifieerbare gegevens onderbouwd. De eerste grief slaagt derhalve niet. 4.2. De Raad ziet - nog daargelaten tot welke conclusie een andersluidend oordeel zou moeten leiden - niet dat het gegeven dat de opgelegde eigen bijdrage forfaitair (en inkomensafhankelijk) is berekend, daaraan het karakter van een (eigen) bijdrage in de kosten van de aan betrokkene verstrekte zorg ontneemt. Daarvoor is reeds doorslaggevend dat een eigen bijdrage slechts kan worden opgelegd in een geval waarin daadwerkelijk aanspraak op een verstrekking wordt gemaakt, zodat sprake is van een onlosmakelijk verband tussen de verstrekking en het ontstaan van de verplichting tot betaling van de eigen bijdrage. Reeds om die reden slaagt de tweede grief evenmin. 4.3. Gelet op hetgeen in de onderdelen 4.1 en 4.2 is overwogen en op het gegeven dat tussen partijen niet in geschil is dat de opgelegde eigen bijdrage op zichzelf niet in strijd is met de toepasselijke Nederlandse regelgeving, resteert de vraag of het gemeenschapsrecht zich tegen het opleggen daarvan verzet. 4.3.1. Blijkens de gedingstukken is door DAK een E112-formulier afgegeven. Hierdoor heeft betrokkene overeenkomstig het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onder c-i, van de Verordening recht op verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof betrokkene bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten, waarbij alleen nog het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt bepaald door de wettelijke regelingen van de bevoegde staat. Het bevoegde orgaan moet vervolgens rechtstreeks het orgaan van de verblijfplaats vergoeden onder de voorwaarden van artikel 36 van de Verordening. Door de sociaalverzekerde die onder een wettelijke regeling van een lidstaat valt en die toestemming heeft, de toegang tot verzorging in een andere lidstaat te waarborgen onder even gunstige voorwaarden als de sociaalverzekerden die onder de wettelijke regeling van die lidstaat vallen, draagt artikel 22 van de Verordening bij tot de vergemakkelijking van het vrije verkeer van sociaalverzekerden (zie de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 1991, Vanbraekel, C-368/98, punten 32 en 33, en 12 april 2005, Keller, C-145/03, punten 46 en 66). 4.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat DAK het “bevoegde orgaan” is, de Bondsrepubliek Duitsland de “bevoegde staat” en Agis het “orgaan van de woon- of verblijfplaats”. Het voorgaande betekent dat het bepaalde bij en krachtens de - Nederlandse - AWBZ op betrokkene onverkort van toepassing was, zodat het opleggen van de eigen bijdrage niet in strijd is met het bepaalde in de Verordening. Hieraan doet niet af dat betrokkene(s echtgenoot) in de Bondsrepubliek Duitsland premies heeft betaald voor een verzekering die voorziet in volledig kostenloze verstrekking van vergelijkbare zorg. 4.3.3. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat het opleggen van de eigen bijdrage in strijd is met enige bepaling van het gemeenschapsrecht, slaagt ook de derde grief niet. 4.3.4. Voor het stellen van een of meer prejudiciële vragen als bedoeld in artikel 234 EG - zoals namens betrokkene is verzocht - ziet de Raad geen aanleiding, nu het gemeenschapsrecht naar het oordeel van de Raad in dezen duidelijk is. 4.4. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. 4.5. Ten slotte merkt de Raad voor de goede orde nog op dat de vraag of de erven van betrokkene wellicht aan het hiervoor aangehaalde arrest-Vanbraekel een aanspraak op een (aanvullende) vergoeding van DAK kunnen ontlenen, in deze procedure niet kan worden beantwoord. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.G.M. Simons als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitsproken in het openbaar op 4 juli 2006. (get.) T.G.M. Simons. (get.) A.H. Polderman-Eelderink. JK/476