Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5003

Datum uitspraak2006-07-14
Datum gepubliceerd2006-07-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5230 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet tijdig indienen beroepsschrift.


Uitspraak

05/5230 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2005, 04/629 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Datum uitspraak: 14 juli 2006 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 18 november 2005 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de uitspraak van de Raad van 18 november 2005 heeft appellant verzet gedaan. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 21 april 2006, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN De uitspraak van de Raad van 18 november 2005 berust hierop, dat het beroepschrift niet binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend en dat hetgeen de echtgenote van appellant als reden voor de termijnoverschrijding heeft aangevoerd geen grond bevat op basis waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. In het verzetschrift heeft appellant de Raad onder meer verzocht de uitspraak te vernietigen en een nieuwe – gunstige – beschikking af te geven betreffende zijn recht op een WAO-uitkering en ziekengeld. Appellant heeft geen gronden ingediend die zien op het niet tijdig indienen van het beroepschrift. De Raad is derhalve van oordeel dat appellant in verzet geen gronden heeft aangevoerd die afbreuk doen aan de uitspraak waartegen appellant in verzet is gekomen. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.H.A. Uri.