Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5411

Datum uitspraak2006-07-31
Datum gepubliceerd2006-08-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437687-05(A), 13/437522-05(B) en 13/127098-03(TUL)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie en in dat verband twee autokraken gepleegd en getracht de politie te beletten een medeverdachte aan te houden. De organisatie opereerde op en rondom het Maasplein in Amsterdam-Zuid en was hoofdzakelijk uit op geldelijk gewin door middel van het stelen en helen van waardevolle goederen zoals computerapparatuur en navigatiesystemen. De vele slachtoffers zijn mede door toedoen van verdachte gedupeerd: zij hebben hiervan overlast ondervonden en financiële schade geleden.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummers: 13/437687-05(A), 13/437522-05(B) en 13/127098-03(TUL) Datum uitspraak: 31 juli 2006 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2006. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlagen aan dit vonnis zijn gehecht. De in die dagvaardingen vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen … 3. Waardering van het bewijs 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder zaak A feit 3 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2 Criminele organisatie (zaak A feit 4) Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Volgens de rechtbank is aan voornoemd vereiste voldaan. Alleen al op grond van de aanzienlijke hoeveelheid en de frequentie van de tapgesprekken die zijn gevoerd tussen de verdachten in het onderzoek en die bijna zonder uitzondering betrekking hebben op het plegen van (auto)inbraken en het (ver)kopen van gestolen goederen, kan worden vastgesteld dat er gedurende enige tijd – in de periode van 1 december 2005 tot en met 10 januari 2006 – een intensieve samenwerking bestond gericht op het plegen van misdrijven. Ook uit de verklaringen van de verdachten en de getuigen [getuige1] en [getuige2] blijkt van een dergelijke samenwerking. Het merendeel van de verdachten is bewijsbaar betrokken bij het daadwerkelijk plegen van diefstallen en /of helen van goederen gedurende voornoemde periode. In de organisatie was een zekere structuur zichtbaar. De verdachte [medeverdachte1] vervulde een leidende rol in het geheel; zo gaf hij onder meer opdracht tot diefstallen en inbraken en fungeerde hij vaak als afnemer van de gestolen goederen. De overige verdachten waren derhalve de uitvoerders, pleegden de delicten vaak samen in wisselende samenstelling, hielden elkaar op de hoogte van te plegen of gepleegde delicten en kwamen op afgesproken, min of meer vaste, plaatsen samen, waren elkaar behulpzaam en deelden inbrekerswerktuigen. Van deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 in de zin van die bepaling is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Deelneming aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is verricht is niet nodig. Voor deelneming in de zin van voormeld artikel is voldoende dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en hij dit oogmerk op enigerlei wijze ondersteunt. Nu ten aanzien van verdachte, zoals hierna onder 3.3 vermeld, een tweetal autokraken bewezen kunnen worden verklaard die hij heeft gepleegd ten behoeve van de organisatie, is daarmee reeds zijn deelname aan de organisatie aangetoond. Daarnaast is uit de taps onder meer af te leiden dat verdachte veelvuldige telefonische contacten met medeverdachten had over te plegen dan wel gepleegde diefstallen en de buit daarvan, en dat hij rond die diefstallen ontmoetingen had met (enkele van) de medeverdachten. Overigens overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de in de telastelegging genoemde [medeverdachte2] geen bewezenverklaring kan worden uitgesproken, nu zijn zaak nog bij de rechtbank aanhangig is. 3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van zaak A feit 1: op 21 december 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto heeft weggenomen een laptoptas en een 'dummy' mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer1] en/of Politie Amsterdam-Amstelland, waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door het raam van het rechtervoorportier in te slaan; ten aanzien van zaak A feit 2: op 11 december 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk Mini) heeft weggenomen een Tom-tom-navigatiesysteem, toebehorende aan [slachtoffer2], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door een raam aan de passagierszijde van voornoemde auto in te slaan; ten aanzien van zaak A feit 4: in de periode van 01 december 2005 tot en met 10 januari 2006 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit -naast verdachte- [medeverdachte3], [medeverdachte4], [medeverdachte5], [medeverdachte6] [medeverdachte7] en [medeverdachte1], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (gekwalificeerde) diefstallen en schuld- en/of opzetheling, waarbij de deelneming van verdachte onder meer bestond uit het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen, het onderhouden van telefonische en persoonlijke contacten met andere leden van de organisatie, het geven van inlichtingen en aanwijzingen aan andere leden van de organisatie en het voldoen aan verzoeken van andere leden van de organisatie; ten aanzien van zaak B : op 21 september 2005 te Amsterdam toen de aldaar dienstdoende [opsporingsambtenaar1] en [opsporingsambtenaar2] en [opsporingsambtenaar3] [medeverdachte3] – buiten heterdaad - op grond van artikel 84 van het Wetboek van Strafvordering hadden aangehouden en vastgegrepen, althans vast hadden teneinde die [medeverdachte3] onverwijld voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en verdachte daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten politiebureau Rivierenbuurt, zich tezamen met een ander met verenigde krachten met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig aan de armen van bovengenoemde opsporingsambtenaren te trekken en door tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren te duwen en door aan het koppel van die [opsporingsambtenaar1] te trekken, in de onmiddellijke nabijheid van het dienstwapen en de door de dienst verstrekte pepperspray, welke aan dit koppel waren bevestigd; Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten 1, 2 en 4 van zaak A en het feit van zaak B zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 312 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 en met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht uit te voeren door de Reclassering Nederland inclusief de Intensieve Traject Begeleiding en elektronisch toezicht en een Maaspleinverbod, en dat ten aanzien van na te noemen vordering tenuitvoerlegging de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf wordt verlengd voor de duur van een jaar. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie en in dat verband twee autokraken gepleegd en getracht de politie te beletten een medeverdachte aan te houden. De organisatie opereerde op en rondom het Maasplein in Amsterdam-Zuid en was hoofdzakelijk uit op geldelijk gewin door middel van het stelen en helen van waardevolle goederen zoals computerapparatuur en navigatiesystemen. De vele slachtoffers zijn mede door toedoen van verdachte gedupeerd: zij hebben hiervan overlast ondervonden en financiële schade geleden. Onder de slachtoffers en de overige bewoners in de genoemde buurt heeft veel onrust geheerst door de aanwezigheid en activiteiten van deze criminele “bende”. Bovendien houdt verdachte, door te opereren in het wereldje van dieven en helers, de handel van illegale goederen en de daarmee gepaard gaande criminaliteit in gang. Het gaat om ernstige feiten die gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Reclassering Nederland waarin wordt geadviseerd verdachte een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen, alsmede de Intensieve Traject Begeleiding en elektronisch toezicht. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te noemen duur en met na te noemen voorwaarden een passende reactie op het gedrag van verdachte. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd zal de rechtbank geen elektronisch toezicht aan verdachte opleggen, gelet op de (lange) duur van het voorarrest. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Bij de stukken bevindt zich de op 2 november 2005 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/127098-03, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 september 2003 van de kinderrechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 133 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 90 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 28 oktober 2003 aan verdachte is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter aanleiding voornoemde proeftijd te verlengen voor de duur van een jaar. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 140, 182 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het onder zaak A feit 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van zaak A feit 1 en feit 2: Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd; ten aanzien van zaak A feit 4: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; ten aanzien van zaak B : Wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Beveelt dat een gedeelte, groot 90 dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft. Stelt als bijzondere voorwaarden: 1. dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van de Stichting Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt; 2. dat veroordeelde het programma van Intensieve Traject Begeleiding van de Reclassering Nederland volgt; 3. een Maaspleinverbod inhoudende dat veroordeelde zich tot 1 november 2006, anders dan op aantoonbaar geval van doorreis, niet mag ophouden: - in de Maasstraat tussen de perceelnummers 50 tot en met 112 aan de even zijde, en tussen de perceelnummers 55 tot en met 97 aan de oneven zijde van de straat; - in de Geleenstraat, tussen de kruisingen met de Maasstraat en de Molenbeekstraat. Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen. Verlengt de proeftijd voor de duur van 1 jaar van de straf, voorzover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 26 september 2003. Heft op het - geschorste bevel - tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter, mrs. A.M.I. van der Does en A.P. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Bernsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2006. De jongste rechter is buiten staat te tekenen.