Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5451

Datum uitspraak2006-08-02
Datum gepubliceerd2006-08-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200510066/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 december 2003 heeft verweerder aan de Stuurgroep Trefpunt ontheffing verleend als bedoeld in artikel 4.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van de gemeente Heiloo van de in de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) opgenomen geluidnormen voor het organiseren van incidentele activiteiten in het verenigingsgebouw "Het Trefpunt" op het perceel Abraham du Bois-hof 2 te Heiloo. Voorts heeft verweerder bij besluit van 8 januari 2004 aan de Stuurgroep Trefpunt eenzelfde ontheffing verleend voor het houden van een nieuwjaarsreceptie.


Uitspraak

200510066/1. Datum uitspraak: 2 augustus 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te Heiloo, en het college van burgemeester en wethouders van Heiloo, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 1 december 2003 heeft verweerder aan de Stuurgroep Trefpunt ontheffing verleend als bedoeld in artikel 4.1.3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) van de gemeente Heiloo van de in de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) opgenomen geluidnormen voor het organiseren van incidentele activiteiten in het verenigingsgebouw "Het Trefpunt" op het perceel Abraham du Bois-hof 2 te Heiloo. Voorts heeft verweerder bij besluit van 8 januari 2004 aan de Stuurgroep Trefpunt eenzelfde ontheffing verleend voor het houden van een nieuwjaarsreceptie. Bij besluit van 3 november 2005, verzonden op 4 november 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 3 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Partijen hebben toestemming gegeven om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Gelet hierop en nu overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich hiertegen verzetten, doet de Afdeling uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het huidige geding. 2.2.    In het bestreden besluit heeft verweerder appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. Volgens verweerder ontbreekt processueel belang, aangezien de ontheffingsbesluiten reeds lang zijn uitgewerkt. 2.3.    Appellante kan zich met de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar niet verenigen en voert hiertoe aan, dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van procesbelang. Appellante wijst er op dat de verleende ontheffingen ten onrechte niet zijn gepubliceerd, zodat haar niet kan worden verweten niet eerder, tijdig, bezwaar te hebben gemaakt. Bovendien stelt appellante schade te hebben geleden als gevolg van de vanwege de verleende ontheffing ondervonden geluidoverlast. Voorts heeft verweerder volgens appellante niet voortvarend op de bezwaarschriften beslist. Ook stelt zij bij de behandeling van haar bezwaarschriften ten onrechte door de bezwaarschriftencommissie niet te zijn gehoord.    Daarnaast voert appellante aan dat door verweerder in 2003 vijfmaal ontheffing is verleend van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden, terwijl de APV slechts vier ontheffingen per jaar toestaat. Ten aanzien van de ontheffing voor de nieuwjaarsreceptie stelt appellante zich op het standpunt dat deze ten onrechte achteraf, nadat er overschrijdingen van de geldende geluidgrenswaarden waren geconstateerd, is verleend. Volgens appellante komt dit neer op gedogen. 2.3.1.    Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad de verordeningen maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.    Hoofdstuk 4 van de APV bevat bepalingen betreffende de bescherming van het milieu en de zorg voor het uiterlijk ten aanzien van de gemeente. Afdeling 1 van dit hoofdstuk heeft betrekking op geluidhinder.    Ingevolge het eerste lid van het in deze afdeling opgenomen artikel 4.1.3 is het een horeca-inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage bij het Besluit niet van toepassing zijn. De houder van een horeca-inrichting die voornemens is een incidentele festiviteit te houden, is verplicht ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit verweerder daarvan in kennis te stellen. 2.3.2.    Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende. 2.3.3.    Overeenkomstig hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 december 1998 in zaak no. E03.98.1098 (AB 1999, 115) vormt artikel 4.1.3 van de APV onderdeel van een verordening als bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet. Tegen besluiten, genomen ter uitvoering van een dergelijke verordening stelt de wet niet rechtstreeks beroep bij de Afdeling open. Tegen deze besluiten staat overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht na bezwaar beroep bij de rechtbank open. De omstandigheid dat in artikel 4.1.3 van de APV wordt verwezen naar het op de Wet milieubeheer berustende Besluit maakt dit niet anders. Artikel 4.1.3 van de APV berust niet op het Besluit maar vindt zijn grondslag in de bevoegdheid van de gemeenteraad als geregeld in artikel 149, gelezen in samenhang met de artikelen 108, eerste lid, en 147 van de Gemeentewet.    Hieruit volgt dat niet de Afdeling bevoegd is op het beroep te beslissen, maar de rechtbank Alkmaar. De Afdeling zal het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan deze rechtbank doorzenden. 2.4.    In aanmerking genomen dat verweerder bij brief van 15 november 2005 appellante onjuist heeft voorgelicht omtrent de openstaande rechtsgang, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te gelasten dat het door appellante betaalde griffierecht door de gemeente Heiloo wordt vergoed. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen; II.    gelast dat de gemeente Heiloo aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld    w.g. Van Gemert Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006 154-443.