Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5470

Datum uitspraak2006-08-02
Datum gepubliceerd2006-08-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509484/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 november 2003 heeft de raad van de gemeente Eemsmond (hierna: de raad) appellante medegedeeld dat de vergoeding voor het vervoeren van de leerlingen van openbare basisschool Schutsluis te Oldenzijl naar de gymnastiekaccommodatie wordt beëindigd, dat deze in vier jaar evenredig wordt afgebouwd van € 7.500,00 naar € 0,00 en dat de vergoeding voor het jaar 2004 wordt vastgesteld op € 5.625,00.


Uitspraak

200509484/1. Datum uitspraak: 2 augustus 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de stichting "Schoolbestuur voor primair en voortgezet onderwijs tussen Lauwers en Eems", gevestigd te Warffum, gemeente Eemsmond, appellante, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1380 van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2005 in het geding tussen: appellante en de raad van de gemeente Eemsmond. 1.    Procesverloop Bij besluit van 18 november 2003 heeft de raad van de gemeente Eemsmond (hierna: de raad) appellante medegedeeld dat de vergoeding voor het vervoeren van de leerlingen van openbare basisschool Schutsluis te Oldenzijl naar de gymnastiekaccommodatie wordt beëindigd, dat deze in vier jaar evenredig wordt afgebouwd van € 7.500,00 naar € 0,00 en dat de vergoeding voor het jaar 2004 wordt vastgesteld op € 5.625,00. Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft de raad het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 oktober 2005, verzonden op 6 oktober 2005, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 november 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 16 januari 2006 heeft de raad van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. V.G.A. Kellenaar, als juridisch adviseur werkzaam bij VOS/ABB Consulting te Woerden en [directeur-bestuurder] van appellante, en de raad, vertegenwoordigd door J.B. van Neer, ambtenaar bij de gemeente Eemsmond, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.    Ingevolge artikel 4:23, eerste lid, van de Awb verstrekt een bestuursorgaan slechts subsidie op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt.    Ingevolge artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb is het eerste lid niet van toepassing indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt.    Ingevolge artikel 4:51, eerste lid, van de Awb geschiedt, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn. 2.2.    De raad en zijn rechtsvoorgangers hebben, voor zover hier van belang, sinds 1979 ten laste van een subsidiepost op de gemeentelijke begroting en ten behoeve van appellante jaarlijks het vervoer van leerlingen van de openbare basisschool "Schutsluis" te Oldenzijl naar sporthal "De Scherphorn" te Uithuizermeeden gesubsidieerd. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het ontbreken van een wettelijk voorschrift dat regelt dat voor deze activiteit subsidie kan worden verstrekt, zonder betekenis, nu deze subsidie is vermeld op de gemeentelijke begroting en zich deswege de situatie voordoet als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de Awb. 2.3.    Appellante betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan haar betoog dat het besluit van 18 november 2003 tot beëindiging van de haar gedurende jaren verleende subsidie onzorgvuldig is voorbereid. 2.3.1.    Naar ter zitting is gebleken, is de beëindiging van de subsidie niet gebaseerd op gegevens die door appellante zelf aan de raad zijn overgelegd. Aangezien appellante voorafgaand aan het besluit van 18 november 2003 niet is gehoord, betoogt zij dan ook terecht dat de rechtbank heeft miskend dat de raad ten onrechte het horen als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb achterwege heeft gelaten. De Afdeling verbindt daaraan evenwel, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, geen gevolg, nu appellante tijdens de bezwaarfase is gehoord en daarbij de gevolgen van dit besluit voor appellante aan de orde zijn geweest. Niet kan dan ook staande worden gehouden dat zij door het achterwege laten van het horen als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb in haar belangen is geschaad. 2.4.    Appellante betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan de beslissing op bezwaar van 14 oktober 2004 een juiste belangenafweging ten grondslag ligt. Zij voert aan dat de raad bij dat besluit de zorgplicht van de gemeente om een adequate gymnastiekaccommodatie aan te bieden alsmede de wettelijke plicht van de school om gymnastiekonderwijs te verzorgen heeft miskend. Zij stelt in dat verband dat voornoemde beslissing ertoe leidt dat de gymnastiekaccommodatie feitelijk onbereikbaar is geworden. Appellante keert zich verder tegen het oordeel van de rechtbank dat de raad bij het besluit van 18 november 2003 tot beëindiging van de subsidie een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in acht heeft genomen. Appellante stelt dat de termijn tussen dat besluit en de ingangsdatum van de afbouw van de subsidie in strijd is met het bepaalde in genoemd artikel. 2.4.1.    Ingevolge artikel 91 van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO) is, voor zover hier van belang, de gemeenteraad ten behoeve van de door de gemeente in stand gehouden scholen de zorg voor de voorzieningen in de huisvesting opgedragen. Uit dit artikel, noch uit de ter uitvoering van de WPO vastgestelde Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs van de gemeente Eemsmond (hierna: de verordening), volgt dat de voormelde zorgplicht van de gemeente voor de voorzieningen in de huisvesting mede het vervoer van leerlingen naar het onderwijs in lichamelijke opvoeding inhoudt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de gemeentelijke zorgplicht voor een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening niet mede de bekostiging van het vervoer van leerlingen naar een accommodatie inhoudt. Dat appellante op grond van de verordening vanwege het geringe aantal uren gymnastiekonderwijs dat door haar wordt verzorgd, niet in aanmerking komt voor nieuwbouw of vervangende bouw van voorzieningen voor lichamelijk oefening, en daardoor is aangewezen op een ruimte die zich niet in de directe nabijheid van de school bevindt, maakt dat niet anders. 2.4.2.    Nu een wettelijke plicht tot bekostiging van het vervoer van de leerlingen ontbrak, kwam de raad bij zijn besluit tot beëindiging van de subsidie beleidsvrijheid toe. De raad heeft aan de beslissing op bezwaar van 14 oktober 2004 ten grondslag gelegd dat de financiële situatie van de gemeente noopt tot bezuinigingen en dat hij dientengevolge heeft besloten de subsidie voor het vervoer van leerlingen te beëindigen. Gelijk de rechtbank heeft overwogen, is door appellante de noodzaak tot bezuiniging niet weersproken. Er was sprake van veranderde omstandigheden leidende tot gewijzigde inzichten, als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb. Afgezet tegen het belang van appellante om het vervoer naar de gymnastiekaccommodatie te kunnen blijven verzorgen, heeft de raad in redelijkheid financiële belangen van de gemeente zwaarder kunnen laten wegen. Hierbij komt nog dat de raad tijdens de bezwaarprocedure aan appellante de mogelijkheid heeft voorgelegd om voor haar gymnastiekonderwijs gebruik te maken van de gymnastiekaccommodatie in Zandeweer, gelegen op ongeveer 3 kilometer van openbare basisschool "Schutsluis" te Oldenzijl, welke derhalve voor de leerlingen beter bereikbaar is dan de huidige, op 7,5 kilometer van de school gelegen, gymnastiekaccommodatie te Uithuizermeeden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad de belangen van appellante niet heeft meegewogen. 2.4.3.    Anders dan appellante heeft betoogd, kan ten slotte de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat de raad bij zijn besluit van 18 november 2003 tot beëindiging van de subsidie voor het vervoer van leerlingen naar de gymnastiekaccommodatie een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, in acht heeft genomen. Bij het besluit is bepaald dat deze gedurende een periode van vier jaar evenredig wordt afgebouwd. Weliswaar is het besluit tot beëindiging van de subsidie eerst kort voor het begin van het subsidiejaar 2004 door de raad aan appellante bekendgemaakt, maar daar staat tegenover dat de verlaging van het subsidiebedrag eerst gevolgen heeft voor het vervoer van de leerlingen in het schooljaar 2004-2005 en het vervoer van de leerlingen in de jaren 2004 tot en met 2007 nog gedeeltelijk wordt gesubsidieerd. De Afdeling acht tevens van betekenis dat niet is gebleken dat door appellante ten tijde van het beëindigingsbesluit ter zake van het vervoer van leerlingen naar de gymnastiekaccommodatie verplichtingen waren aangegaan. 2.4.4.    Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad na afweging van alle belangen in redelijkheid de bezwaren van appellante tegen de beëindiging van de subsidie voor het vervoer van haar leerlingen naar de gymnastiekaccommodatie te Uithuizermeeden ongegrond heeft kunnen verklaren. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat. w.g. Van Dijk    w.g. Van Meurs-Heuvel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006 47-496.