Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5708

Datum uitspraak2006-07-05
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700487-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank is van oordeel dat de woning onbevoegd is doorzocht. Ten gevolge daarvan zijn de daarbij aangetroffen materialen, bevattende amfetamine en cocaïne, onbevoegd in beslag genomen.Overwegende dat het genoemde materiaal door het vormverzuim is verkregen, terwijl dit vormverzuim indruist tegen het in artikel 12 van de Grondwet verwoorde huisrecht van een bewoner, dat daarmede een belangrijk rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, dienen naar het oordeel van de rechtbank de resultaten van de doorzoeking van het bewijs te worden uitgesloten.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700487-05 Datum uitspraak: 5 juli 2006 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2006 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en datum verdachte] wonende te [adres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 05 juli 2005 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9909,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 119,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De vrijspraak Ter terechtzitting is gebleken dat: - op 5 juli 2006 door de politie zonder toestemming van de bewoner is binnengetreden in de woning van verdachte met als doel - voor zover hier van belang - doorzoeking ter inbeslagneming, - bij het binnentreden was de politie in het bezit van een machtiging tot binnentreden in de woning krachtens de Algemene Wet op het Binnentreden, verstrekt op dezelfde datum door een hulpofficier van justitie, - nadat de politie de woning heeft betreden, heeft zij ter voorkoming van het verloren gaan van mogelijk bewijsmateriaal de situatie ter plaatse ex art. 96 lid 2 Wetboek van Strafvordering bevroren en de komst van de rechter-commissaris afgewacht, - door de rechter-commissaris werd - kennelijk op vordering van de officier van justitie - de doorzoeking geopend en na de doorzoeking gesloten, - bij de doorzoeking werden onder meer de volgende goederen door de rechter-commissaris in beslag genomen, zoals na analyse van het Nederland Forensisch Instituut is vastgesteld, 9909,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 119,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, - de rechtbank beschikt over geen andere informatie over de aanleiding tot het binnentreden en tot de doorzoeking dan een proces-verbaal van het plaatsvervangend hoofd van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de regiopolitie Limburg-Zuid van 5 juli 2005, waarin - voor zover hier van belang - wordt gerelateerd dat bij de CIE informatie was binnengekomen dat ene [P.] weer volop in de productie van amfetamine zou zitten, dat hij daarmee samenhangende materialen onder andere heeft opgeslagen bij de verdachte, - uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt niet dat deze eerder ter zake van delicten van de Opiumwet in aanraking is gekomen met justitie. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Nu zonder toestemming van de verdachte dan wel een andere gerechtigde de woning van de verdachte is binnengetreden en - eveneens zonder toestemming van de verdachte dan wel een andere gerechtigde - aldaar tot doorzoeking is overgegaan, moest voor het binnentreden en de doorzoeking voldaan worden aan de voorwaarden, uitdrukkelijk genoemd in dan wel ten grondslag liggend aan de artikelen 96 en 110 j° artikel 96, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dwingende voorwaarde voor het binnentreden (ter doorzoeking) tot inbeslagneming en ter doorzoeking is - bij afwezigheid van een toestemming van de gerechtigde tot deze handelingen -, de ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit dan wel de verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Zowel de ‘ontdekking’ van een strafbaar feit als een ‘verdenking’ van een misdrijf dienen gebaseerd te zijn op een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is gepleegd. Enkel deze informatie van de CIE is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend als basis voor uitoefening van bevoegdheden, die gepaard gaan met inbreuken op grond- en vrijheidsrechten van burgers, zoals in casu het betreden en doorzoeken van de woning van de verdachte. Uit het dossier blijkt niet dat op enige wijze is getracht om de informatie van de CIE in het kader van de opsporing eerst op een minder vergaande wijze (dan een inbreuk op een belangrijk grondrecht) te concretiseren. De enige stappen tot concretisering waarvan het proces-verbaal melding maakt, zijn eerst het betreden van de woning en vervolgens de doorzoeking van de woning. De bevoegdheid tot betreden van de woning volgt uit art. 96 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Krachtens die bevoegdheid mogen opsporingsambtenaren, nadat ze een woning hebben betreden, deze weliswaar niet doorzoeken, maar wel “hun ogen de kost geven”. Uitoefening van deze bevoegdheid heeft kennelijk niet geleid tot het waarnemen van voorwerpen die in aanmerking komen voor inbeslagneming, waarna vervolgens tot doorzoeking werd overgegaan. Uit het voorafgaande volgt dat de woning onbevoegd is doorzocht. Ten gevolge daarvan zijn de daarbij aangetroffen materialen, bevattende amfetamine en cocaïne, onbevoegd in beslag genomen. Overwegende dat het genoemde materiaal door het vormverzuim is verkregen, terwijl dit vormverzuim indruist tegen het in artikel 12 van de Grondwet verwoorde huisrecht van een bewoner, dat daarmede een belangrijk rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, dienen naar het oordeel van de rechtbank de resultaten van de doorzoeking van het bewijs te worden uitgesloten. Nu er verder geen bewijs voorhanden is, acht de rechtbank niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en dient hij hiervan te worden vrijgesproken. De onttrekking aan het verkeer Bij gelegenheid van het onderzoek naar het misdrijf waarvoor verdachte is vervolgd, zijn de in de beslissing als zodanig te noemen voorwerpen in beslag genomen. Zij behoren aan de verdachte toe, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Uit de aard van de voorwerpen volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden. De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan en spreek hem daarvan vrij; - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten: - 2005088364 8 11.20 KG amfetamine, - 4900133949 9 een hennepkwekerij, - 20300093173 11 een jerrycan, kleur wit, inhoudende methanol en - 20300093173 13 een blikje, kleur beige, inhoudende 3 zakjes wit poeder; - gelast de teruggave aan [naam verdachte] voornoemd van het inbeslaggenomene, te weten: - 2005088364 1 een GSM, kleur zilver wit, merk NOKIA 3410, - 2005088364 2 een weegschaal, merk Soehnle, type cyber TR 40225, - 2005088364 3 een rekeningafschriftenmap Rabobank volgnrs 286-311-37, - 2005088364 4 bescheiden betr. mobiele telefonie T Mobile, - 2005088364 5 een rekening v Van Cranenbroek bv d.d. 5 juli 2005, - 2005088364 6 diverse kladbriefjes voorzien van scheikundige termen, - 2005088364 7 een tas, kleur groen, opschrift c1000 en een plastic bak, kleur wit, - 20300093173 10 een jerrycan, kleur wit, TORNADO quality, TR. 03-710023/05, en - 20300093173 12 een stoffen draagtas met plastic grip. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. mr. J. Wöretshofer, voorzitter, F.M. van Maanen Winters en mr. R. Niessen, rechters, in tegenwoordigheid van J.M.A. Haanen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2006, zijnde mr. Niessen buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.