Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5838

Datum uitspraak2006-04-07
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers21-006346-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Vier maanden gevangenisstraf voorwaardelijk; 200 uur onbetaalde arbeid subsidiar 100 dagen hechtenis; ontzegging rijbevoegdheid voor 24 maanden; verbeurdverklaring auto.


Uitspraak

Parketnummer: 21-006346-05 Uitspraak d.d.: 7 april 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te Amsterdam zitting houdende te Arnhem meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 23 april 2002 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboortplaats] wonende te [woonplaats] Het hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2006. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen. De tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: (zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II) Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: (zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III) Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezene levert op de misdrijven ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht. ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen. Strafbaarheid van de verdachte Het ongeval heeft plaatsgevonden doordat verdachte met de door hem bestuurde auto tegen een voorligger is gebotst. Vervolgens is hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto, naar de voor hem linkerweghelft gegaan alsof hij de voorligger wilde inhalen of om dat ook daadwerkelijk te doen, aan de linkerzijde van de weg geraakt en heeft hij het op het fietspad rijdende slachtoffer aangereden. Deze wijze van rijden van verdachte is zeer onvoorzichtig en levert schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens de raadsman vindt het rijgedrag van verdachte zijn oorzaak in een epileptisch insult. Verdachte moet, aldus de raadsman, worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit verweer treft geen doel reeds omdat niet vaststaat dat verdachte toen inderdaad is getroffen door een insult. Overigens zou, ook indien wel sprake is geweest van een insult, de schuld van verdachte niet worden weggenomen en het verweer niet slagen. Bij verdachte was immers reeds een aantal jaren voor het ongeval epilepsie vastgesteld. Hem was in verband met zijn ziekte medicatie voorgeschreven. Ondanks deze medicatie had hij met enige regelmaat en zonder dat hij vooraf merkte dat dit stond te gebeuren een epileptisch insult gekregen. Hij wist dan ook dat het risico bestond van een plotseling insult op het moment dat hij op de dag van het ongeval zijn auto ging besturen. Door met deze wetenschap niettemin als bestuurder van een auto (bij uitstek een vervoersmiddel waarbij het van belang is dat de bestuurder dat onder controle heeft en kan houden) toch aan het verkeer te gaan deelnemen, heeft verdachte hoe dan ook zeer onvoorzichtig en derhalve verwijtbaar gehandeld en zou om die reden zijn schuld aan het ongeval, ook als inderdaad sprake zou zijn geweest van een epileptische aanval, niet worden weggenomen. Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Oplegging van straf en/of maatregel Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van na te melden duur, passend en geboden is. Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt tengevolge waarvan het slachtoffer, dat ten tijde van het ongeluk 11 jaren oud was, zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Het letsel bestond uit zeer gecompliceerde beenbreuken en een gedeeltelijke verbrijzeling van een scheenbeen waarvoor zij enkele operaties heeft moeten ondergaan. Tevens heeft zij aangezichtsletsel opgelopen waarvan de littekens nog steeds zichtbaar zijn. Het slachtoffer heeft ook psychische problemen als gevolg van het ongeval ondervonden. Bovendien heeft het ongeluk een grote impact gehad op de overige gezinsleden van het jeugdige slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte op de openbare weg een taxi beschadigd, naar hij heeft verklaard omdat hij van de eigenaar nog geld tegoed had. Dit gedrag getuigt van een volstrekt gebrek aan besef hoe men zich tegenover elkaar behoort te gedragen en van een agressie waar de samenleving van verschoond moet blijven. Ten slotte heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met het tijdsverloop, nu de bewezenverklaarde feiten op 26 maart 2001 en 1 april 2001 hebben plaatsgevonden. De rechtbank te Utrecht heeft verdachte op 23 april 2002 bij verstek veroordeeld ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Vervolgens is getracht de mededeling van de uitspraak op 5 augustus 2002, 27 augustus 2002 en 15 oktober 2002 uit te reiken maar deze is telkens teruggezonden aan de afzender omdat er telkens niemand op het GBA-adres van verdachte werd aangetroffen. Het openbaar ministerie heeft in de periode van 15 oktober 2002 tot 13 december 2005 geen verdere pogingen ondernomen om de mededeling van de uitspraak in persoon aan verdachte uit te reiken. Uiteindelijk is de mededeling van de uitspraak op 13 december 2005 in persoon aan verdachte uitgereikt. Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 1 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht: Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden. Beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis. ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde: Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden. Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. de in beslag genomen voorwerpen Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 personenauto, merk Honda, type Civic, kenteken [nummer]. Aldus gewezen door mr B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mr J.H.C. van Ginhoven en mr A. van Waarden, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr J.M.T. Bouwman, griffier, en op 7 april 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.