Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5909

Datum uitspraak2006-08-09
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509416/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning, paardenstallen en een buitenbak op het perceel kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend als [locatie] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200509416/1. Datum uitspraak: 9 augustus 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellanten], wonend te Ermelo, tegen de uitspraak in zaken no. 04/469 en 05/301 van de rechtbank Zutphen van 28 september 2005 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Ermelo. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning, paardenstallen en een buitenbak op het perceel kadastraal bekend gemeente Ermelo, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend als [locatie] (hierna: het perceel). Bij besluit van 16 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bouwvergunning herroepen en de aanvraag ingevolge artikel 52 van de Woningwet aangehouden. Bij besluit van 4 augustus 2004, kenmerk 0415004, heeft het college alsnog bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning, paardenstallen en een buitenbak op het perceel. Bij besluit van 10 januari 2005, kenmerk 2005/576, heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 4 augustus 2004, voorzien van een nadere motivering, in stand gelaten. Bij uitspraak van 28 september 2005, verzonden op 3 oktober 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 16 februari 2004 door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 10 januari 2005 door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 9 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Vught, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer, ambtenaar van de gemeente, en bijgestaan door mr. S.W. Knoop, advocaat te Zutphen, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd indien de vergunning in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.    Ingevolge artikel 52 van de Woningwet, voor zover hier van belang, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist. 2.2.    Vast staat dat op 7 mei 2004 een inmiddels onherroepelijke milieuvergunning is verleend en dat daarmee de voormelde aanhoudingsplicht op dat moment is komen te vervallen. Dat appellanten inmiddels hebben verzocht om intrekking van deze milieuvergunning maakt dit niet anders. Gelet op het vorenstaande is het besluit van 4 augustus 2004 naar het oordeel van de Afdeling een gewijzigde beslissing op bezwaar, inhoudende verlening van bouwvergunning na heroverweging. Het college heeft dit besluit ten onrechte aangemerkt als een primair besluit en heeft naar aanleiding van bezwaren daartegen bij besluit van 10 januari 2005 onbevoegd nogmaals een beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend. 2.3.    Het hoger beroep van appellanten is gegrond. De aangevallen uitspraak en het besluit van 10 januari 2005 dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 augustus 2004 beoordelen in het licht van de door appellanten voorgedragen beroepsgronden. 2.4.    Het bouwplan betreft het oprichten van een woning, paardenstal en een buitenbak op het perceel. 2.5.    Appellanten betogen dat het college heeft miskend dat er ter plaatse sprake is van één bouwperceel en dat hieruit zou volgen dat slechts één dienstwoning ter plaatse is toegestaan. Zij menen dat dit de reeds bestaande woning aan de [locatie ] is. 2.6.     Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" zijn de op de kaart voor "Manege (RM)" aangewezen gronden bestemd voor het houden en beschikbaar stellen van paarden voor recreatieve en sportdoeleinden.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel mogen op deze gronden uitsluitend gebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, zulks met uitzondering van tribunes, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met in achtneming van het bepaalde in het derde lid.    Ingevolge het derde lid, onder d, mag per bouwvlak niet meer dan één dienstwoning worden gebouwd. Onder bouwvlak wordt ingevolge artikel 1, onder k, verstaan: een door bouwgrenzen op de kaart aangegeven vlak, waarbinnen krachtens deze voorschriften bepaalde gebouwen en/of kampeermiddelen mogen worden opgericht c.q. geplaatst.    Onder bouwperceel wordt ingevolge artikel 1, onder n, verstaan: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bebouwing van één gebouw of bij elkaar behorende gebouwen is toegestaan. 2.7.    De Afdeling stelt vast dat ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1983" op het in geschil zijnde perceel de bestemming "Manege (RM)" rust en dat het perceel een bouwvlak heeft. Op de naastgelegen gronden rust ingevolge het aldaar geldende bestemmingsplan "Wijziging nr. 21 bestemmingsplan Buitengebied 1983" tevens deels de bestemming "Manege (RM)" en op deze gronden is eveneens een bouwvlak aangeduid. Het vorenstaande brengt met zich dat op de gronden met de bestemming "Manege (RM)" twee bouwvlakken aanwezig zijn. In voormelde voorschriften behorende bij de bestemming "Manege (RM)" wordt verwezen naar het begrip bouwvlak en wordt, anders dan appellanten betogen, niet verwezen naar het begrip bouwperceel. Aan het begrip bouwperceel komt in dit geval dan ook geen betekenis toe. Nu op de gronden twee bouwvlakken aanwezig zijn, per bouwvlak één dienstwoning is toegestaan, niet gebleken is dat de te bouwen woning geen dienstwoning is en er bij het bouwvlak van de bestaande woning geen aanduiding is aangebracht waaruit zou blijken dat dit bouwvlak betrekking heeft op de naastgelegen gronden met de bestemming "Manege (RM)", kon het college, gelet op artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet, niet anders dan de bouwvergunning verlenen. Dat de bestaande woning aan de [locatie] al dan niet in overeenstemming met de bestemming "Manege (RM)" wordt gebruikt maakt dit niet anders. Zo deze in strijd met de bestemming wordt gebruikt, is dat een kwestie van handhaving. 2.8.    Gelet op het vorenstaande verklaart de Afdeling het beroep van appellanten tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 4 augustus 2004 ongegrond. 2.9.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 28 september 2005, no. 04/469 en 05/301; III.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 10 januari 2005, kenmerk 2005/576, gegrond; IV.    vernietigt het onder III. genoemde besluit; V.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 4 augustus 2004, kenmerk 0415004, ongegrond; VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ermelo tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ermelo aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VII.    gelast dat de gemeente Ermelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006 317-459.