Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5940

Datum uitspraak2006-08-10
Datum gepubliceerd2006-08-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers06-274
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser vordert tegen zijn zussen en hun echtgenoten een verbod om tot crematie van de vrouw over te gaan, alsmede een bevel om mee te werken aan de begrafenis van de vrouw. De vorderingen worden afgewezen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van eiser dat de vrouw begraven wenste te worden. Van doorslaggevend belang is dat gedaagden tot crematie hebben besloten. Zij worden als bewindvoerders en mentor van de vrouw geacht in haar belang en zoveel mogelijk overeenkomstig haar wensen te handelen. Bovendien zijn zij te beschouwen als de opdrachtgevers tot de lijkbezorging.


Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR Sector civiel recht FV KG nummer: 06-274 datum: 1 augustus 2006 Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding in de zaak van: 1. [eiser 1], en 2. [eiser 2], beiden wonende te [woonplaats eiser 1 en eiser 2], EISERS IN KORT GEDING, procureur mr. H.R.M. Jenné, advocaat mr. M.W. Langhout te Haarlem, tegen: 1. [gedaagde 1] en 2. [gedaagde 2], beiden wonende te [woonplaats gedaagde 1 en gedaagde 2], 3. [gedaagde 3] en 4. [gedaagde 4], beiden wonende te [woonplaats gedaagde 3 en gedaagde 4]. GEDAAGDEN IN KORT GEDING, in persoon verschenen. Partijen zullen verder ook worden genoemd “[eisers]” respectievelijk “[gedaagden]”. 1. HET VERLOOP VAN HET GEDING Ter terechtzitting van 1 augustus 2006 heeft [eisers] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagden] is vrijwillig verschenen en heeft de vordering bestreden. Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van [eisers] een concept dagvaarding, overgelegd en vonnis gevraagd. De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd. 2. DE UITGANGSPUNTEN 2.1 Eiser sub 1, gedaagde sub 1 en gedaagde sub 3 zijn de kinderen van [de vrouw] (hierna ook: de vrouw). 2.2 De vrouw staat onder bewind van gedaagde sub 1 en 2. Gedaagde sub 2 is bovendien benoemd tot mentor van de vrouw. 2.3 Op 21 april 2004 is bij de gemeente Heemskerk een antwoordformulier binnengekomen met betrekking tot het graf van de in 1985 overleden echtgenoot van de vrouw. Het formulier is ingevuld en ondertekend door de vrouw. 2.4 Op 28 juli jl. is de vrouw overleden. 2.5 De crematie van de vrouw staat gepland op 2 augustus 2006 te 11.30 uur. 3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 3.1 [eisers] vordert, verkort weergegeven, (1) een verbod tegen [gedaagden] om tot crematie van de vrouw over te gaan, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 50.000,- bij overtreding van dit verbod, (2) [gedaagden] te bevelen om mee te werken aan de begrafenis van de vrouw op een nader te bepalen tijdstip, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-, met (3) hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding. 3.2 [eisers] stelt zich op het standpunt dat de vrouw, overeenkomstig haar wil, begraven moet worden naast haar overleden echtgenoot. Dat de vrouw begraven wenst te worden, blijkt onder meer uit het feit dat de vrouw regelmatig het graf van haar echtgenoot bezocht. Bovendien heeft de vrouw jarenlang de huur voor het graf betaald, alles aldus [eisers]. 3.3 [gedaagden] heeft tegen de vordering verweer gevoerd op gronden die, voor zover voor de beslissing van belang, hierna aan de orde zullen komen. 4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING 4.1 Ter beantwoording ligt de vraag voor wat de wens of de vermoedelijke wens van de vrouw, zoals bepaald in artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging, ten aanzien van de uitvaart is. Daarbij staat voorop dat er geen schriftelijke verklaring van de vrouw voorhanden is, waaruit haar wil zou kunnen worden afgeleid. 4.2 [eisers] stelt dat de vrouw de wens had om begraven te worden. Er zijn echter onvoldoende aanknopingspunten voorhanden die wijzen op de juistheid van die stelling. Uit het enkele feit dat de vrouw de huurpenningen van het graf van haar echtgenoot heeft voldaan, kan hoogstens worden afgeleid dat haar echtgenoot indertijd begraven wilde worden. Hieruit kan, anders dan [eisers] doet voorkomen, niet worden geconcludeerd dat ook de vrouw begraven wilde worden. [eisers] heeft verder gesteld dat de vrouw regelmatig het graf van haar echtgenoot bezocht, maar ook dit biedt onvoldoende steun voor het standpunt van [eisers], nog daargelaten dat [gedaagden] dit standpunt heeft bestreden. Uit het overgelegde antwoordformulier van april 2004 kan weliswaar worden afgeleid dat de wil van de vrouw destijds gericht was op het einde van het huurrecht van het graf van haar echtgenoot, maar een verdergaande slotsom kan hieruit niet worden getrokken. Daarbij komt dat uit een overgelegde beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 maart 2006 blijkt dat de vrouw de ziekte van Alzheimer had en in elk geval in januari 2005 niet in staat was om verantwoorde beslissingen te nemen zodat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de vraag of de vrouw negen maanden eerder in staat was haar wil te bepalen. 4.3 Verder bestaat tussen partijen geen eenstemmigheid over hetgeen de vrouw tegen hen in het verleden zou hebben verklaard over haar wens ten aanzien van de uitvaart. Vast staat wel dat gedaagde sub 1 en 2 benoemd zijn tot bewindvoerder van de vrouw en dat gedaagde sub 2 benoemd is tot haar mentor. Verder is niet in geschil dat gedaagde sub 3 en 4 zich op verzoek van de bewindvoerders en de mentor na het overlijden van de vrouw in contact hebben gesteld met de begrafenisondernemer en dat [gedaagden] ook verlof heeft gevraagd voor de crematie. Aangezien de bewindvoerders en de mentor geacht worden in het belang van de vrouw en zo veel mogelijk overeenkomstig haar wensen te handelen, terwijl zij tevens zijn te beschouwen als de opdrachtgevers tot de lijkbezorging, is in deze van doorslaggevend belang dat zij tot crematie hebben besloten. De gevorderde voorziening wordt derhalve geweigerd. 4.4 Omdat partijen familie van elkaar zijn, worden de kosten van het geding gecompenseerd. 5. DE BESLISSING De voorzieningenrechter: - weigert de gevorderde voorziening; - compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Gewezen door mr. P.H.B. Littooy, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2006 in tegenwoordigheid van mr. F. Vermeij, griffier.