Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5952

Datum uitspraak2006-06-07
Datum gepubliceerd2006-08-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers418-R-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in hoger beroep. Niet-ontvankelijk en kostenveroordeling.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 7 juni 2006 Rekestnummer. : 418-R-06 Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-2980 [verzoeker], voorheen wonende te Rotterdam, thans wonende te ’s-Gravenhage, verzoeker in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. A.M. van Kuijeren, tegen [verweerster], wonende te Rotterdam, verweerster in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. S. de Kluiver. PROCESVERLOOP De man heeft het hof op 30 maart 2006, in een scheidingszaak die bij het hof aanhangig is onder rekestnummer: 416-R-06, verzocht bij beschikking, voor de duur van het geding, voorlopige voorzieningen te treffen. De vrouw heeft op 21 april 2006 een verweerschrift ingediend. Op 10 mei 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de man, mr. P.J. de Bruin, en de advocaat van de vrouw, mr. V. Vos. Partijen zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadslieden van partijen hebben het woord gevoerd. VASTSTAANDE FEITEN Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover van belang - tussen de partijen het volgende vast. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 31 oktober 2005 heeft de rechtbank te Rotterdam onder meer bepaald dat de vrouw met ingang van 31 oktober 2005 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning [te] Rotterdam. Voorts heeft de rechtbank de kinderalimentatie ten laste van de man bepaald € 190,- per maand, vermeerderd met iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verleend. Het verzoek van de vrouw om ten laste van de man een alimentatie voor haar te bepalen van € 500,- per maand, is afgewezen. Bij beschikking van 6 februari 2006 heeft de bovengenoemde rechtbank tussen de partijen, met elkaar gehuwd op 29 november 2000, de echtscheiding uitgesproken. Bij die beschikking is verder onder meer bepaald dat de vrouw met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurster zal zijn van de echtelijke woning [te] Rotterdam. Voorts heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad – met ingang van diezelfde datum ten laste van de man de alimentatie voor de vrouw bepaald € 500,- per maand en de kinderalimentatie op € 300,- per maand. De man is van de beschikking van 6 februari 2006, die op 19 april 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, in hoger beroep gekomen. Deze procedure is bij het hof aanhangig onder rekestnummer 416-R-06. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK 1. De man verzoekt bij beschikking – uitvoerbaar bij voorraad – bij wijze van voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding: - de partneralimentatie op nihil te stellen; - de kinderalimentatie voor het minderjarig [kind] op € 190,- per maand te stellen; - het gebruikersrecht van de echtelijke woning aan de [te] Rotterdam aan de vrouw toe te wijzen. 2. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het hoger beroep van de man tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk, dan wel ongegrond te verklaren en voormelde beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van hoger beroep. 3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de man verklaard dat hij zijn verzoek ten aanzien van het gebruikersrecht van de echtelijke woning intrekt. Dit punt behoeft derhalve geen bespreking meer. 4. Volgens het bepaalde in artikel 826 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) verliezen voorlopige voorzieningen hun kracht zodra een beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met dien verstande dat de voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 822, eerste lid, onderdeel e, haar kracht behoudt totdat de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek, indien dit verzoek is gedaan, bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt. 5. Vast staat dat de beschikking, waarbij tussen de partijen de echtscheiding is uitgesproken, voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, nu deze – behoudens ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht, indien er met betrekking tot de woning voorlopige voorzieningen zijn getroffen – uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en op 19 april 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 6. De bij beschikking van 31 oktober 2005 vastgestelde voorlopige voorzieningen inzake de kinder- en de partneralimentatie hebben, gelet op het onder 4 overwogene en het bepaalde in artikel 826 lid 1 Rv, hun kracht op 19 april 2006 verloren, terwijl tevens geen voorlopige voorzieningen meer gevraagd kunnen worden gelet op het bepaalde in artikel 821 lid 1 Rv. De man dient derhalve in zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk te worden verklaard. 7. De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (het hof leest: de man te veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof tot het treffen van voorlopige voorzieningen), omdat de man de vrouw voor nodeloze kosten heeft gesteld. 8. Naar het oordeel van het hof heeft de man de procedure bij het hof nodeloos ingesteld. De man heeft immers een verzoek gedaan dat op grond van de wet kennelijk diende te worden afgewezen. Het hof acht het daarom redelijk en billijk om de man te veroordelen in de kosten van de procedure bij het hof. BESLISSING Het hof: verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen; veroordeelt de man in de kosten van de procedure bij het hof, aan de zijde van de vrouw tot deze uitspraak begroot op € 2.032,-, gespecificeerd als volgt: € 244,- vastrecht; € 1.788,- salaris procureur bij het hof; te betalen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv. Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Stille en Pannekoek-Dubois, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2006.