Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY5969

Datum uitspraak2006-08-02
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6157 WVG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing tegemoetkoming verhuiskosten.


Uitspraak

04/6157 WVG Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2004, 04/982 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 2 augustus 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 19 juli 2006, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Appellante heeft in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) bij het College onder meer een aanvraag voor een tegemoetkoming in verhuiskosten ingediend. Hierbij heeft zij aangegeven dat haar woning op de derde etage ligt, dat die woning alleen bereikbaar is via een trap, en dat traplopen voor haar problematisch is. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft I. Schramade, arts bij GGD Rotterdam en omstreken, op 6 augustus 2003 een advies uitgebracht aan D. Thierens, medisch adviseur Voorzieningen Gehandicapten bij de gemeente Rotterdam. In dit advies is geconcludeerd dat appellante licht tot matig beperkt is in het traplopen, en dat zij in staat is de trappen in haar (inmiddels verlaten) woning meerdere malen per dag te overbruggen. Vervolgens heeft het College de aanvraag bij besluit van 19 augustus 2003 afgewezen op de grond dat appellante weliswaar beperkingen heeft, doch dat die beperkingen niet dusdanig zijn dat zij geen normaal gebruik van haar woning kan maken. Bij besluit van 15 maart 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2003 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 maart 2004 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medische advies van de arts Schramade zorgvuldig tot stand gekomen en is niet gebleken van medische stukken op grond waarvan de juistheid van de in dat advies vermelde conclusies in twijfel getrokken zou moeten worden. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. De Raad komt tot de volgende beoordeling. In geding is de vraag of appellante, naar objectief medische maatstaf gemeten, vanwege haar beperkingen zodanig wordt belemmerd in de gebruikmaking van de normale elementaire woonfuncties (waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden gerekend) dat haar -inmiddels verlaten- woning niet, althans niet langdurig, geschikt voor haar is. De Raad beantwoordt deze vraag evenals de rechtbank ontkennend. De Raad onderschrijft de overwegingen ter zake in de aangevallen uitspraak. Hieraan wordt toegevoegd dat ook de Raad niet is gebleken dat het medische advies van de arts Schramade op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inhoudelijk niet juist zou zijn. De door appellante in hoger beroep overgelegde verklaring van de gastro-enteroloog A.M.A. Masclee brengt de Raad niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Raad dat in dit advies enkel is aangegeven dat de verhuizing de conditie van appellante ten goede is gekomen. Uit dat advies komt niet naar voren dat appellante niet in staat is om trap te lopen. Het vorenstaande betekent dat het College het verzoek om een tegemoetkoming in de verhuiskosten terecht heeft afgewezen zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, dient het verzoek van appellante om een veroordeling tot schadevergoeding te worden afgewezen. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Wijst het verzoek tot schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door M.I. ’t Hooft. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2006. (get.) M.I. ’t Hooft. (get.) B.M. Biever-van Leeuwen.