Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6118

Datum uitspraak2006-08-09
Datum gepubliceerd2006-08-11
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers78555 HA ZA 06-574
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser vordert schadevergoeding en beroept zich hierbij op het positieve gezag van gewijsde van een vonnis van de kantonrechter. Bij dit vonnis zijn gedaagden 1 en 2, bij verstek, hoofdelijk veroordeeld. Voornoemd vonnis heeft positief gezag van gewijsde in onderhavige procedure indien het in kracht van gewijsde is gegaan jegens gedaagde 2. Niet gesteld is dat het vonnis aan gedaagde 2 is betekend. Nu gedaagde bij conclusie van dupliek stelt dat zij eerst bij conclusie van repliek bekendheid heeft verworven met het vonnis, pleegt zij daarmee een daad van bekendheid en begint eerst op dat moment de verzettermijn te lopen. Gedaagde wordt in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een eventueel verzet.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 78555 HA ZA 06-574 datum vonnis: 9 augustus 2006 (hbr) Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van: de naamloze vennootschap, N.V. Noordhollandsche van 1816, gevestigd te Oudkarspel, eiseres, verder te noemen Noordhollandsche, procureur: J.A.D.M. Daniëls, advocaat: mr. E. Tj. Van Dalen, advocaat te Groningen tegen [Gedaagde] wonende te Almelo, gedaagde, verder te noemen [Gedaagde], procureur: M. Smit. Het procesverloop Op 16 mei 2006 heeft de kantonrechter te Almelo vonnis gewezen, waarbij zij zich onbevoegd heeft verklaard (bij kanton zaaknummer 206453 CV EXPL 05-5648) en de zaak heeft verwezen naar de rol van 31 mei 2006 van de rechtbank Almelo, sector Civiel. Noordhollandsche heeft een akte overleggen stukken genomen bestaande uit: - de dagvaarding van 14 november 2005 met 1 productie - de conclusie van antwoord - de conclusie van repliek met 5 producties - de conclusie van dupliek met 1 productie - het vonnis van de rechtbank Almelo, sector Kanton van 16 mei 2006. Partijen hebben vervolgens vonnis verzocht. Het beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing 1. Tussen partijen staat het volgende vast: - Op of omstreeks 23 april 2002 heeft Noordhollandsche met de heer [Vader gedaagde] een WA-verzekering gesloten voor de personenauto van het merk BMW, gekentekend HP-RZ-43 (hierna BMW); - [Vader gedaagde] (hierna de vader) is de vader van gedaagde [Gedaagde]; - [Gedaagde] is zowel in 2002 als in 2003 als bestuurster van de BMW betrokken geweest bij een ongeval waarbij schade is ontstaan; - [Gedaagde] en de vader zijn op 26 augustus 2003 door de kantonrechter te Almelo, bij verstek, hoofdelijk veroordeeld Noordhollandsche een bedrag te betalen van € 1.705,93 te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, in verband met de schade van het ongeval de dato 23 september 2002. De kantonrechter te Almelo heeft daarbij geoordeeld dat de verzekeringsovereenkomst tussen Noordhollandsche en de vader nietig is en dat [Gedaagde] voor dat ongeval schadeplichtig is op grond van artikel 15 lid 1 Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen. 2. Noordhollandsche vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen het bedrag van € 5000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 5.000,00 vanaf 10 maart 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de proceskosten. 3. Noordhollandsche voert hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. In de eerste plaats beroept zij zich op het positieve gezag van gewijsde van het vonnis van 26 augustus 2003 van de sector Kanton van de rechtbank Almelo. In de tweede plaats stelt zij dat [Gedaagde] als bestuurster van een BMW in maart 2003 betrokken is geweest bij een ongeval. De schade ten gevolge van dit ongeval is door Noordhollandsche aan de benadeelde vergoed, terwijl de verzekeringsovereenkomst nietig was op grond van artikel 251 Wetboek van Koophandel. Noordhollandsche stelt dat [Gedaagde] op grond van artikel 15 lid 1 Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen aansprakelijk is voor de schade van het ongeval en wenst deze vergoed te krijgen. Ten derde stelt Noordhollandsche dat [Gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dientengevolge schadeplichtig is geworden. 4. [Gedaagde] betwist de vordering. Zij stelt primair dat zij rauwelijks is gedagvaard en voert hiertoe aan dat de brieven van 22 april 2003 en 19 mei 2003 haar nooit hebben bereikt. Tevens betwist zij de handtekening op de ontvangstbevestiging d.d. 30 mei 2003. Subsidiair stelt [Gedaagde] dat zij niet aansprakelijk is voor de schade omdat er geen sprake is geweest van verzwijging bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Zij voert hiertoe aan dat haar vader de regelmatige bestuurder is van de BMW en dat zij de BMW niet ter dekking heeft aangeboden bij de verzekeringsmaatschappij De Zwolsche Algemene. Bij gebrek aan wetenschap betwist [Gedaagde] tenslotte de hoogte van de schade. [Gedaagde] concludeert primair tot niet ontvankelijkheid van Noordhollandsche in haar vordering en subsidiair tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Noordhollandsche in de kosten van de procedure. 5. Allereerst zal de rechtbank de vraag of Noordhollandsche ontvankelijk is in haar vordering beantwoorden. Als algemene regel in het procesrecht geldt dat de eiser die de gedaagde rauwelijks dagvaardt, niet uit dien hoofde niet-ontvankelijk is. De eiser kan alleen niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer deze geen recht heeft tot het instellen van de rechtsvordering. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake zodat het niet-ontvankelijkheidverweer zal worden gepasseerd. 6. Noordhollandsche doet primair een beroep op het gezag van gewijsde van het verstekvonnis van 26 augustus 2003 van de sector Kanton van de rechtbank Almelo. Zij voert daartoe aan dat [Gedaagde] en de vader bij dit vonnis hoofdelijk zijn veroordeeld en dat inmiddels aan het vonnis is voldaan. [Gedaagde] voert gemotiveerd verweer en stelt dat zij eerst bij conclusie van repliek kennis heeft genomen van de dagvaarding en het vonnis. 7. De rechtbank overweegt het volgende. Gezag van gewijsde komt alleen toe aan een vonnis waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer open staat en dat aldus in kracht van gewijsde is gegaan. Op grond van artikel 143 van het Wetboek van Rechtsvordering kan een bij verstek veroordeelde tegen dat vonnis in verzet komen. De verzettermijn begint te lopen wanneer het verstekvonnis, of een uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte, aan de veroordeelde in persoon is betekend, of wanneer de veroordeelde enige daad pleegt waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis hem/haar bekend is. De veroordeelde dient binnen vier weken na aanvang van de termijn in verzet te komen. Dit is niet anders wanneer gedaagden hoofdelijk zijn veroordeeld en één van beiden aan het vonnis heeft voldaan. 8. Niet gesteld noch gebleken is dat het vonnis van 26 augustus 2003 van de sector Kanton, rechtbank Almelo aan [Gedaagde] is betekend. Nu [Gedaagde] echter bij conclusie van dupliek van 18 april 2006 in deze procedure stelt dat zij eerst bij conclusie van repliek kennis heeft genomen van de dagvaarding en het vonnis, pleegt zij daarmee een daad van bekendheid met het vonnis. Gelet op de verzettermijn had [Gedaagde] tot uiterlijk vier weken na 18 april 2006 gelegenheid om bij dagvaarding in verzet te komen tegen het vonnis van 26 augustus 2003 van de sector Kanton, rechtbank Almelo. [Gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld zich hierover bij akte uit te laten. 9. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. De beslissing De rechtbank: I. Laat [Gedaagde] toe om zich bij akte uit te laten over verzet tegen het vonnis van 26 augustus 2003 van de sector Kanton, rechtbank Almelo, zoals overwogen in rechtsoverweging 8; II. Verwijst de zaak naar de civiele rolzitting van deze rechtbank van woensdag 23 augustus 2006 voor het nemen van die akte; III. Houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Breitbarth en op 9 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.