Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6182

Datum uitspraak2006-08-14
Datum gepubliceerd2006-08-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/845048-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Amsterdam heeft vanmorgen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen R.J. van den B. Van den B. is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van voorarrest wegens oplichting, bedrieglijke bankbreuk, deelname aan het plegen van valsheid in geschrift, overtreding van de Wet toezicht kredietwezen en witwassen. De bewezenverklaarde feiten en de opgelegde straf komen overeen met de eis die de officier van justitie had gevorderd.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/845048-05 Datum uitspraak: 14 augustus 2006 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres] gedetineerd in het Huis van Bewaring “Haarlem” te Haarlem. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 en 20 juli 2006. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 31 juli 2006. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 1 juni 2006 nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd. De rechtbank leest het in de 69e regel van het onder 1 telastegelegde vermelde “opgemaakt en/of ondertekend” als “opgemaakt en of doen opmaken en of ondertekend”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad. 2. Voorvragen Ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdediging is primair van mening dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van het telastegelegde witwassen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De gedragingen zijn naar Zwitsers recht hoogstwaarschijnlijk geen strafbare feiten, aldus de verdediging. Voor deze stellingname vindt de verdediging steun in het feit dat de Zwitserse autoriteiten de aanvankelijk gelegde beslagen hebben opgeheven. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Aan verdachte worden handelingen verweten die geheel of ten dele in Zwitserland hebben plaatsgevonden. Ingevolge art. 5 lid 1 sub 2 van het Wetboek van strafrecht is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig heeft gemaakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als een misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het is begaan eveneens straf is gesteld. De eis van dubbele strafbaarheid houdt in dat zowel in Nederland als in het buitenland hetzelfde rechtsgoed wordt beschermd. Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en het door het openbaar ministerie verhandelde ter zitting is genoegzaam komen vast te staan dat op grond van art. 305bis van het Schweizeriches Strafgesetzbuch witwassen ook in Zwitserland strafbaar is gesteld, zelfs als het feit hoofdzakelijk in het buitenland is begaan. De aanleiding tot het onderzoek naar witwassen was dat de Zwitserse autoriteiten op 22 juni 2005 op grond van het Akkoord over witwassen ongevraagd een brief aan het Nederlandse Ministerie van Justitie hebben gestuurd met betrekking tot banktransacties van verdachte in Zwitserland. Het feit dat het Zwitserse openbaar ministerie de aanvankelijk gelegde beslagen heeft opgeheven, is niet relevant voor het recht op vervolging en mitsdien de ontvankelijkheid van het Nederlandse openbaar ministerie. Toegevoegd kan worden dat het openbaar ministerie te Zürich bij beschikking van 15 september 2005, in het kader van het Nederlandse verzoek om rechtshulp inzake het witwassen van geld, opnieuw de bank Leu te Zürich en de bank Credit Suisse in Zug heeft gelast de tegoeden ten name van verdachte te blokkeren. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. Beslissing Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte. 3. Waardering van het bewijs De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van het onder 1 telastegelegde: op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2005, te Hilversum en elders in Nederland, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere personen (gelduitleners en/of beleggers en/of investeerders), onder wie na te noemen personen, heeft bewogen en/of doen bewegen tot de afgifte van geld, te weten: - [benadeelde partij1] (G48) een geldbedrag van euro 10.000,- en - [benadeelde partij2] (G13) een geldbedrag van euro 200.000,- en - [benadeelde partij3] (G14) een geldbedrag van euro 15.000,- en - [benadeelde partij4] (G15) een geldbedrag van euro 30.000,- en - [benadeelde partij5] (G28) meermalen een geldbedrag van euro 200.000,- en - [benadeelde partij6] (G31) een geldbedrag van euro 30.000,- en - [benadeelde partij7] (G33) een geldbedrag van euro 50.000,- en euro 120.000,- en - [benadeelde partij8] (G34) een geldbedrag van euro 250.000,- en euro 100.000,- en - [benadeelde partij9] (G35) tweemaal een geldbedrag van euro 5.000,- en - [benadeelde partij10] (G45) een geldbedrag van euro 50.000,- en - [benadeelde partij11] (G47) een geldbedrag van euro 5.000,- en - [benadeelde partij12] (G50) een geldbedrag van euro 10.000,- en - [benadeelde partij13] (G53) tweemaal een geldbedrag van euro 7.500,- en éénmaal euro 5.000,- en - [benadeelde partij14] (G54) een geldbedrag van euro 30.000,- en - [benadeelde partij15] (G55) een geldbedrag van euro 20.000,- en euro 10.000,- en - [benadeelde partij16] (G12) een geldbedrag van euro 25.000,- en - [benadeelde partij2] (G13) een geldbedrag van euro 50.000,- en - [benadeelde partij4] (G15) een geldbedrag van euro 25.000,- en - [benadeelde partij17] (G17) een geldbedrag van euro 75.000,- en - [benadeelde partij10] (G45) een geldbedrag van euro 100.000,- en - [benadeelde partij18] (G29) een geldbedrag van euro 50.000,- en - [benadeelde partij19] (V9) een geldbedrag van euro 15.000,- en - [benadeelde partij20] (G59) een geldbedrag van euro 140.000,-, hebbende hij, verdachte, - zakelijk weergegeven - - voormelde personen benaderd en/of doen benaderen en/of - contact gehad met één of meer van voormelde personen en telkens opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid - gesproken over geldleningen ten behoeve van beleggingen door en/of investeringen door hem, verdachte, en/of - aangegeven en/of doen aangeven dat hij, verdachte, met van die personen te lenen gelden ? zou gaan investeren in gronden en/of grondsaneringsprojecten en/of onroerend goed projecten in Tsjechië en/of ? zou gaan handelen in valuta en/of ? zou gaan beleggen in Japanse en/of Chinese warrants en/of - aangegeven en/of doen aangeven dat op grond van die beleggingen en/of investeringen en/of valuta-handel vaste rentepercentages/rendementspercentages zouden worden uitgekeerd en/of - een schuldbekentenis op naam van hem, verdachte, opgemaakt en/of doen opmaken en/of ondertekend en/of - op die schuldbekentenis de looptijd van de lening en/of het rentepercentage/rendementspercentage vermeld en/of doen vermelden, waardoor voormelde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgiften; ten aanzien van het onder 2 telastegelegde: op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 augustus 2005, in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 15 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, a) baten niet heeft verantwoord en b) enig goed aan de boedel heeft onttrokken en c) ter gelegenheid van zijn faillissement een van zijn schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, hebbende hij, verdachte, (ad a en/of b) - voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over het saldo op 26 april 2005, groot 1.669.166,- euro op een bankrekening bij de Bank Leu te Zwitserland [nummer] en op 25 april 2005, 1.899.000,- euro, op dit bankrekeningnummer had gestort (pagina 003522) en - voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over een bankrekening bij de Raiffeisenbank te Liechtenstein [nummer] en het saldo van die rekening, per 23 augustus 2005, 287.191,35 euro (pagina 003931) en (ad c) - op 17 juni 2005 ter gedeeltelijke voldoening van een schuld, groot 780.000,- euro, aan de familie [benadeelde partij5] een bedrag van 300.000,- euro doen overboeken en doen uitbetalen aan die familie [benadeelde partij5] (D-102, pagina 002443, D-221, pagina 003034); ten aanzien van het onder 3, primair, telastegelegde: op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 juli 2005, te Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse a) kopieën van geschriften aangeduid als “Quittung” (kwitanties) (pagina 003195 tot en met 003200 bij D-260 en/of D-011 tot en met D-016) en b) kopie van een geschrift aangeduid als “Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag” (pagina 003193 en 003194 bij D-260 en/of D-60), - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften telkens echt en onvervalst en telkens opzettelijk voorhanden heeft gehad valse a) kopieën van geschriften aangeduid als “Quittung” (kwitanties) (pagina 003195 t/m 003200 bij D-260 en/of D-011 tot en met D-016) en b) kopie van een geschrift aangeduid als “Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag” (pagina 003193 en 003194 bij D-260 en/of D-60) en c) kopieën van geschriften aangeduid als “bewijs van ontvangst” (D-17 tot en met D-22) en d) kopieën van geschriften aangeduid als “Quittung” (D-23 tot en met D-28), terwijl hij, verdachte, en zijn mededader telkens wisten dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en/of doen gebruikmaken hierin dat (ad a en b) op 29 april 2005 voormelde “Quittungen” en dat “Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag” per fax en koerier zijn verzonden aan de Autoriteit Financiële Markten (D-260) - zakelijk weergegeven - ter staving van - de stelling dat verdachte door hem geleende bedragen kon en wilde terugbetalen en - de stelling dat door verdachte begin 2003 via de Treuhand MOC A.G. een geldbedrag, groot 45.000.000,- euro, was belegd in de Tsjechische Republiek en - de stelling dat verdachte één of meer geldbedragen aan MOC A.G., ten behoeve van voormelde belegging, ter beschikking had gesteld en bestaande die valsheid - zakelijk weergegeven - hierin dat (ad a) op die Quittungen - in strijd met de waarheid - vermeld was dat door [verdachte] respectievelijk - op 13 januari 2003 een bedrag van 3.500.000,- euro (D-11) en - op 18 juli 2003 een bedrag van 4.560.000,- euro (D-12) en - op 20 december 2003 een bedrag van 3.750.000,- euro (D-13) en - op 7 maart 2004 een bedrag van 4.250.000,- euro (D-14) en - op 12 juli 2004 een bedrag van 4.100.000,- euro (D-15) en - op 24 november 2004 een bedrag van 4.150.000,- euro (D-16) aan [persoon1]/MOC A.G. was overhandigd en (ad b) op dat Treuhand und Geschäftsbesorgungsvertrag - in strijd met de waarheid - als datum van ondertekening “13 januari 2003” was vermeld (D-60) en (ad c) op die bewijzen van ontvangst - in strijd met de waarheid - vermeld was dat een persoon genaamd [persoon2] via MOC A.G. respectievelijk - op 15 januari 2003 een bedrag van 3.500.000,- euro (D-17) en - op 18 juli 2003 een bedrag van 4.560.000,- euro (D-18) en - op 20 december 2003 een bedrag van 3.750.000,- euro (D-19) en - op 12 maart 2004 een bedrag van 4.250.000,- euro (D-20) en - op 16 juli 2004 een bedrag van 4.100.000,- euro (D-21) en - op 26 november 2004 een bedrag van 4.150.000,- euro (D-22) van [verdachte] had ontvangen en dat voormelde bedragen zouden worden geïnvesteerd in projecten in Tsjechië en op zijn laatst op 15 september 2005 zouden worden terugbetaald en (ad d) op die Quittungen - in strijd met de waarheid - vermeld was dat in opdracht van [verdachte] door een persoon genaamd [persoon1] respectievelijk - op 15 januari 2003 een bedrag van 3.500.000,- euro (D-23) en - op 18 juli 2003 een bedrag van 4.560.000,- euro (D-24) en - op 20 december 2003 een bedrag van 3.750.000,- euro (D-25) en - op 12 maart 2004 een bedrag van 4.250.000,- euro (D-26) en - op 16 juli 2004 een bedrag van 4.100.000,- euro (D-27) en - op 26 november 2004 een bedrag van 4.150.000,- euro (D-28) was overhandigd aan de ondertekenaar, [persoon2], van die Quittungen; ten aanzien van het onder 4 telastegelegde: op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2005, te Hilversum en elders in Nederland, telkens opzettelijk bedrijfsmatig, onder meer na te noemen op termijn opvorderbare gelden van het onder meer hierna te noemen publiek heeft aangetrokken en/of heeft doen aantrekken en/of ter beschikking heeft verkregen en ter beschikking heeft gehad: publiek: gelden: - [benadeelde partij2] (G13) 50.000,- euro (tweemaal) en/of 200.000,- euro en - [benadeelde partij3] (G14) 15.000,- euro en - [benadeelde partij4] (G15) 15.000,- euro (D-49) en 30.000,- euro en - [benadeelde partij17] (G17) 75.000,- euro en - [benadeelde partij5] (G28) 200.000,- euro, meerdere, en - [benadeelde partij18] (G29) 50.000,- euro en - [benadeelde partij6] (G31) 30.000,- euro (D/98) en - [benadeelde partij7] (G33) 50.000,- euro en 120.000 euro en - [benadeelde partij8] (G34) 250.000,- euro en 100.000 euro (D/164) en - [benadeelde partij9] (G35) 5.000,- euro en - [benadeelde partij10] (G45) 100.000,- euro en 50.000,- euro en - [benadeelde partij11] (G47) 3.500,- euro (D-112J) en - [benadeelde partij1] (G48) 5.000,- euro en 10.000,- euro (D-141) en - [benadeelde partij12] (G50) 10.000,- euro en - [benadeelde partij13] (G53) 7.500,- euro, tweemaal, en 5.000,- euro en - [benadeelde partij14] (G54) 30.000,- euro en - [benadeelde partij15] (G55) 20.000,- euro en 10.000,- euro en - [benadeelde partij20] (G59) 140.000,- euro en - [benadeelde partij19] (V9) 15.000,- euro; ten aanzien van het onder 5 telastegelegde: op tijdstippen gelegen in de periode van 1 april 2005 tot en met 31 mei 2005, in Zwitserland en in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen van respectievelijk 1.899.000,- euro (D-104) en/of 1.640.000,- euro (D-104) voorhanden heeft gehad en overgedragen, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en van geldbedragen van 1.640.000,- euro en 782.237,49 euro (D-42) de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, immers is - zakelijk weergegeven - door verdachte en zijn mededader als volgt gehandeld: - op 25 april 2005 wordt door verdachte een geldbedrag van 1.899.000,- euro (gedeeltelijk) afkomstig uit overtreding van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen gestort op een hem, verdachte, ter beschikkingstaande bankrekening, [nummer] bij Bank Leu te Zwitserland (D-104) en - wordt door verdachte een op 13 april 2005 gedateerde overeenkomst van geldlening gesloten met MOC A.G., op grond waarvan verdachte een geldbedrag van 1.640.000,- euro leent aan MOC A.G. (D-177) en - wordt een op 13 april 2005 gedateerde overeenkomst van geldlening groot 809.615,80 euro, netto 782.237,49 euro, tussen MOC A.G. en Yukatan Nederland B.V. gesloten, op grond waarvan MOC A.G. zich verplicht dit bedrag te betalen aan Yukatan Nederland B.V. ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed [adres] (D-42) en - vervolgens wordt op 26 april 2005 in opdracht van verdachte een geldbedrag van 1.640.000,- euro overgemaakt van die bankrekening bij de Bank Leu naar een bankrekening [nummer] bij de Bank Credit Suisse van MOC A.G. te Zwitserland (D-104, D-229) en - wordt op 27 april 2005 een betaalopdracht gegeven namens MOC A.G. aan de bank Credit Suisse om van de bankrekening [nummer], terwijl die rekening toen tijdelijk geblokkeerd was, een bedrag van omgerekend 782.237,49 euro over te maken naar de bankrekening van [notariskantoor S. & H.] te Amsterdam onder de vermelding van “im Auftrag Yukatan Nederland B.V.” (D-187), ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed [adres], en - wordt ter voorfinanciering van voormelde overeenkomst van geldlening tussen MOC A.G. en Yukatan Nederland B.V., op initiatief en na aandringen van verdachte, van een bankrekening op naam van [persoon3] op 25 mei 2005 een bedrag van 532.238,- euro en van een bankrekening op naam van [persoon4] op 6 mei 2005 een bedrag van 100.000,- euro en van een bankrekening op naam van Antec A.G. op 24 mei 2005 een bedrag van omgerekend 150.000,- euro, gestort op de rekening van [notaris S. & H.] (AH-153), ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed [adres], en - wordt op 31 mei 2005 een bedrag van omgerekend 632.238,- euro gestort, als terugbetaling van voormelde voorfinanciering, door MOC A.G. op de bankrekening van [persoon3] (D-103). Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Het bewijs De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nadere bewijsoverwegingen: Oplichting en oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling De verdediging heeft aangevoerd dat de oplichting niet kan worden bewezen, aangezien er geen sprake is van wettelijk omschreven oplichtingshandelingen waardoor mensen zijn bewogen tot afgifte van geld. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft overeenkomsten van geldlening gesloten met een groot aantal mensen, die zijn gelokt door hoge, meestal gegarandeerde, rendementen en veelal in de veronderstelling dat die gelden zouden worden belegd of gebruikt voor de valutahandel. Verdachte heeft echter naar eigen zeggen niet, in ieder geval niet sedert 2003, gelden belegd. De rechtbank verstaat de verklaring van verdachte dat hij de geleende gelden niet heeft belegd aldus dat hij daarmee evenmin de valutahandel bedreef. Derhalve kan het niet anders dan dat hij zich vanaf het begin bewust was van het feit dat hij onmogelijk de beloofde rendementen aan alle inleggers zou kunnen uitkeren. De illusie dat het mogelijk was dergelijke rendementen te realiseren werd versterkt door aan een deel van de inleggers deze rendementen met de geleende gelden daadwerkelijk uit te keren. Op deze manier werd de schijn van succesvolle beleggingen gewekt, waardoor hij een sneeuwbaleffect teweeg heeft gebracht. De inleg werd daarnaast ook gebruikt om bij Intervaluta B.V. geleden verliezen af te dekken, om hoge provisies en sponsorgelden te betalen, gelden op buitenlandse rekeningen te storten en een luxueuze levenswijze te bekostigen. Zo kon een voorspelbaar liquiditeitstekort ontstaan. Bij dit alles heeft verdachte handig gebruik gemaakt van het aanzien dat hij in de tenniswereld en als directeur van Intervaluta B.V. en Intereffekt B.V. genoot. Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve sprake van een samenweefsel van verdichtsels waardoor het publiek werd bewogen tot afgifte van gelden. Het oogmerk van benadeling ligt besloten in voormelde handelwijze van verdachte. Verdachte heeft bij het totstandkomen van overeenkomsten van geldlening gebruik gemaakt van tussenpersonen. Dat doet aan de bewezenverklaring van de telastegelegde oplichting niet af, aangezien er een oorzakelijk verband blijft bestaan tussen het oplichtingsmiddel en de afgifte van de ter leen verstrekte gelden. Ook de door verdachte getekende schuldbekentenissen, waarop het, meestal gegarandeerde, rendement werd vermeld, vormen een wezenlijk element van het samenweefsel van verdichtsels. Immers, doordat steeds die schuldbekentenissen werden verstrekt na de inleg van gelden werd het vertrouwen van nieuwe inleggers bevorderd. Voor de bewezenverklaring is irrelevant of verdachte het voornemen had zijn schuldeisers te betalen. Van belang is immers slechts dat verdachte de inleggers heeft misleid door een onjuiste voorstelling van zaken te geven. Aangifte curator De verdediging stelt ter terechtzitting dat niet de gedupeerden, maar de curator aangifte heeft gedaan tegen verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is het irrelevant voor de beoordeling van de telastelegging dat de gedupeerden geen aangifte hebben gedaan. Dat gedupeerden inderdaad zijn benadeeld blijkt immers uit de indiening van de vorderingen ter verificatie bij de curator en de voorlopige erkenning van die vorderingen. Criminele herkomst van het geld Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte van witwassen dient te worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat het geld dat door verdachte in Zwitserland is gestort van misdrijf afkomstig is. De rechtbank wijst dat verweer van de hand omdat voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte door oplichting en opzettelijke overtreding van art. 82 van de Wet toezicht kredietwezen de beschikking heeft gekregen over aanzienlijke geldbedragen. De criminele herkomst vindt mede steun in de volgende feiten. Vaststaat dat verdachte op 25 april 2005 een bedrag à € 1.899.000,- contant op zijn rekening bij de bank Leu te Zwitserland heeft gestort. Deze contante storting is hoogst opmerkelijk mede gelet op de hoogte van dit bedrag en tegenstrijdig met de verklaring van verdachte die, gehoord over witwassen, bij de rechter-commissaris heeft verklaard zijn geldverkeer altijd via bankrekeningen te hebben laten lopen. Bovendien zijn de door verdachte aangevoerde drie bronnen van herkomst van het gestorte geld: verkoop paarden, ontvangsten [persoon5] en [persoon6], in het geheel niet aannemelijk geworden. De opbrengst van de verkoop van paarden, waarvan verdachte ter zitting heeft verklaard dat die zich in Amerika zouden bevinden, is op geen enkele manier onderbouwd. Getuige [persoon5] heeft verklaard nooit geld aan verdachte te hebben gegeven, hetgeen door verdachte per brief (D-245) als juist is bevestigd. De bewering van verdachte dat het geld voor het grootste deel van de vermeende [persoon6] afkomstig is, is bij gebreke van enige controleerbare onderbouwing, geheel onaannemelijk. Side letter Door de verdediging is ter zitting aangevoerd dat [persoon1] de handtekening van verdachte onder de sideletter van 13 april 2005 (bijlage bij het proces verbaal verhoor [persoon1] bij de rechter-commissaris) zou hebben vervalst en mitsdien zijn verklaring ongeloofwaardig zou zijn. De rechtbank kan dit standpunt van de verdediging niet volgen. De strekking van deze sideletter gedateerd 13 april 2005, inhoudende dat de overeenkomst van geldlening tussen verdachte en MOC A.G. uitsluitend cosmetische bedoeling heeft, komt overeen met de feitelijke gang van zaken. Immers heeft verdachte in overwegende mate zeggenschap gehouden over het door hem aan MOC A.G. overgemaakte/geleende geld. Op 27 april 2005 zijn betaalopdrachten opgemaakt gericht op een betaling door MOG A.G. van € 800.000,- aan de advocaat van verdachte en € 782.237,49 aan [notaris S. & H.], ten behoeve van de aankoop van een pand door Yucatan Nederland B.V. Een dergelijke vergaande bemoeienis van verdachte met de besteding van het door MOC A.G. van hem geleende geld, staaft de door [persoon1] beweerde strekking van de sideletter dat aan de overeenkomst van geldlening geen reële betekenis kan worden toegekend. Ongeacht de door verdachte betwiste handtekening is de rechtbank van oordeel dat de strekking van de sideletter in overeenstemming is met de feitelijke toedracht en mitsdien de werkelijke bedoeling van partijen weergeeft. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straf De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2, 3 primair, 4 en 5 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. De bewezenverklaarde feiten zijn alle het gevolg van en hangen samen met activiteiten die verdachte op het gebied van ongeautoriseerde financiële dienstverlening heeft ontplooid. Verdachte heeft een omvangrijk klantenbestand opgebouwd. Met die klanten handelde hij in privé door met hen overeenkomsten van geldlening aan te gaan zonder de daarvoor vereiste vergunning. Verdachte wist als directeur-grootaandeelhouder van Intereffekt B.V. en Intervaluta B.V. -beide onder toezicht van de Stichting Toezicht Effectenverkeer /Autoriteit Financiële Markten vallende financiële instellingen- dat voor het bedrijfsmatig aantrekken van gelden een vergunning was vereist. De uitbreiding van het klantenbestand en de daarmee gepaardgaande onstuimige groei van het bedrag van de aan verdachte toevertrouwde gelden werden teweeggebracht door, met gebruikmaking van zogenaamde tussenpersonen, handig in te spelen op menselijke hebzucht. Verdachte heeft van zichzelf het beeld van een solide en betrouwbare belegger geschapen, die zeer hoge rendementen op voorhand kon garanderen. Om het beeld van wonderbelegger in stand te houden was het nodig de gelden van de aanzwellende stroom van nieuwe klanten aan te wenden ter uitbetaling van opeisbare leningen en gegarandeerde onwaarschijnlijk hoge rendementen. Daarnaast werden die gelden gebruikt voor, onder meer, provisies, het afdekken van verliezen binnen Intervaluta B.V., privé-uitgaven en om sportactiviteiten te sponsoren. Anders dan verdachte deed geloven en beloofde werd in ieder geval sedert het jaar 2003 in het geheel niet belegd. Verdachte heeft de vooropgezette bedoeling gehad om zichzelf ten koste van het goedgelovige publiek te verrijken. In het mede door hem geschreven boekje over valutahandel zette hij zich af tegen het bedriegen van naïeve beleggers en etaleerde hij zich contrasterend als een solide en betrouwbare belegger onder het motto “better safe than sorry”. Het is de verdachte zwaar aan te rekenen dat hij willens en wetens, op vergelijkbare wijze als waartegen hij in zijn boek waarschuwt, het publiek vervolgens zelf heeft bedrogen en gelden heeft verdonkeremaand. Zoals te verwachten was, eindigde de piramidestructuur die de verdachte had opgezet in een financieel debacle. Er is een zeer aanzienlijk tekort in het inmiddels uitgesproken faillissement van verdachte vastgesteld. Naar het zich laat aanzien zullen de voorlopig erkende concurrente crediteuren nooit volledig kunnen worden bevredigd. Volgens de curator heeft verdachte een luxe leventje geleid van de hem toevertrouwde gelden. Tot en met de laatste zittingsdag heeft verdachte tegen beter weten in volgehouden dat andere bronnen dan de geleende gelden toereikend zouden zijn om alle schuldeisers te betalen. De rechtbank hecht echter geen geloof aan deze beweringen. Van de gestelde beleggingen in Tsjechië via ene [persoon6] is niets anders gebleken dan dubieuze faxberichten die verdachte kennelijk met tussenkomst van een medegedetineerde heeft laten verzenden. Bovendien werden de beweerdelijke beleggingen in Tsjechië onderbouwd met valse documenten. De rechtbank verwijst het Tsjechië-verhaal dan ook naar het rijk der fabelen. Aangetekend hierbij wordt dat eerder genoemde valse documenten door verdachte nota bene werden gebruikt om de rechter-commissaris in het faillissement, de curator en de Autoriteit Financiële Markten te misleiden. Op deze manier werd bij de gedupeerden de ijdele hoop op uitbetaling levend gehouden, hetgeen de rechtbank zeer hoog opneemt. Verdachte heeft zich ten nadele van zijn relaties aanzienlijk verrijkt en groot persoonlijk leed berokkend. Zo zijn er slachtoffers die hun oudedagsvoorziening grotendeels in rook hebben zien opgaan. Er zijn ongeveer1440 gedupeerden met een gezamenlijke vordering van ongeveer € 127.000.000,-, de beloofde rendementen niet meegerekend. Het vertrouwen dat men in het reilen en zeilen van de financiële sector moet kunnen stellen is geschaad. Er is geld op (geheime) buitenlandse bankrekeningen gestort. Verdachte heeft van misdrijf afkomstige gelden witgewassen. De verwijzing door de verdediging naar de AHOLD zaak en de DEXIA/legiolease affaire strekken niet tot verdachtes voordeel. De AHOLD zaak niet omdat de achtergronden sterk verschillen ten opzichte van deze zaak; al was het maar omdat volgens de rechtbank de AHOLD verdachten niet uit waren op enig persoonlijk financieel gewin of voordeel en de DEXIA/legiolease affaire niet omdat daarin van een strafzaak zelfs (nog) geen sprake is. Dat de gedupeerden goedgelovig waren en lichtvaardig handelden, werkt niet strafverminderend, omdat misbruik maken van vertrouwen niet behoort te worden beloond. Aan verdachte worden de bewezenverklaarde feiten op grond van het psychologisch rapport volledig toegerekend. De rechtbank oordeelt dit alles overziende de bewezenverklaarde feiten als zeer ernstig. Hoewel verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, is een aanzienlijke vrijheidsstraf passend en geboden. In aanvulling daarop zou bovendien een voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats zijn om de kans op herhaling te verminderen. Het in deze zaak van toepassing zijnde artikel 14a (oud) van het Wetboek van strafrecht laat dat echter gezien de duur van de op te leggen vrijheidsstraf niet toe. Met het feit dat verdachte in faillissementsgijzeling heeft gezeten, wordt geen rekening gehouden. De rechtbank gaat niet mee met het betoog van de raadsman dat verdachte bij herleving van de faillissementsgijzeling een zwaarder dan gewoonlijk detentieregiem moet ondergaan en daarom milder moet worden gestraft. Verdachte heeft immers zelf in de hand of faillissementsgijzeling wordt toegepast of niet. Het voorarrest behoort te worden afgetrokken van de onvoowaardelijke vrijheidsstraf. Ten aanzien van de benadeelde partij Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [curator] in het faillissement van [verdachte], als vertegenwoordiger van 1441 benadeelden, zich in onderhavige strafzaak heeft gevoegd. De rechtbank heeft de door hem ingediende vordering beoordeeld. De rechtbank heeft geconstateerd dat voornoemde vordering geheel ziet op de door de 1441 beleggers ingelegde bedragen zonder de op de schuldbekentenissen toegekende rente. Gelet op de aard en de inhoud van deze vordering is de rechtbank van oordeel dat kan worden geconcludeerd dat voor de vordering geldt dat zij evident niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Deze vordering kan worden ingediend bij de burgerlijke rechter. De rechtbank zal voornoemde benadeelde partij dan ook op grond van artikel 333 van het Wetboek van strafvordering dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 225, 326, 341 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, op artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen en op de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: oplichting, meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 3, primair, bewezenverklaarde: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd en medeplegen van opzettelijk het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd; ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Verklaart de benadeelde partij [curator] in het faillissement van [verdachte], niet-ontvankelijk in zijn vordering. Gelast de teruggave aan de rechthebbende [curator] in het faillissement van [verdachte], van: 1 1.00 STK Sieraad Kl: zwart BURBERRY 1 zwart doosje opschrift Burberry (met 7 horloges) 2 1.00 STK Sieraad Kl:zwart BIBI 1 zwart zakje opschrift Bibi (2 zilverkl armbanden) 3 1.00 STK Sieraad Kl: bruin BURBERRY 1 bruin zakje opschrift Burberry (met 9 armbanden) 4 1.00 STK Sieraad Kl: zwart T,STOR zakje inhoud 9 paar oorbellen + 1 hangertje (hartvormig) 5 1.00 STK Sieraad Kl: zwart BURBERRY met 12 kettingen + 1 oorbel + zakje(losse schakels) 6 1.00 STK Sieraad Kl: wit - 1 wit zakje zonder opschrift inhoudende 18 ringen 7 1.00 STK Sieraad Kl: rood etui inhoudende 1 antieke ketting + 3 garantiebewijzen 8 Geld Nederlands - Geld gevonden in een kluis 25.000 euro Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter, mrs. O.P.G. Vos en A.D. Belcheva, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.C. Grob, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2006.