Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6210

Datum uitspraak2006-06-21
Datum gepubliceerd2006-08-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers248848 / HA ZA 05-3077
Statusgepubliceerd


Indicatie

Interregionaal privaatrecht. Rechtsmacht. Toepasselijk recht. Stilzwijgende rechtskeuze Nederlands recht.


Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 248848 / HA ZA 05-3077 Uitspraak: 21 juni 2006 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de naamloze vennootschap ARUBA BANK N.V., gevestigd te Oranjestad, Aruba, eiseres, procureur mr. J.R. Maas, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur voorheen mr. H.L.C. van Paridon, thans niet langer in rechte vertegenwoordigd. 1. Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennis genomen van het volgende processtuk: - dagvaarding d.d. 21 oktober 2005. 2. De beoordeling De onderhavige zaak betreft een interregionale zaak waarvoor geen regels zijn vastgesteld, zodat de rechtbank het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering naar analogie zal toepassen en zich bevoegd acht op grond van artikel 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Gelet op het feit dat de niet in Nederland gevestigde eiseres zich beroept op een Nederlands wetsartikel en de gedaagde in Nederland woont, veronderstelt de rechtbank een rechtskeuze voor Nederlands recht. Ingevolge artikel 10 Wet financiële diensten dient eiseres in het bezit te zijn van een vergunning teneinde financiële diensten te verlenen. Uit de aan de rechtbank bekende gegevens blijkt niet dat eiseres een vergunninghoudster is. Eiseres zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld de rechtbank hieromtrent nadere inlichtingen te verschaffen en een afschrift van deze vergunning over te leggen. Daarnaast dient eiseres aan te geven welk deel van de gevorderde € 59.797,72 ziet op de debetstand en welk deel op de gelden die zijn opgenomen met de creditcard. Voorts is onvoldoende gesteld of gebleken of de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing is op de overeenkomsten waarop eiseres haar vordering heeft gebaseerd, zodat eiseres ook hieromtrent in de gelegenheid wordt gesteld nadere inlichtingen te verschaffen. Voor het geval de WCK van toepassing blijkt te zijn, overweegt de rechtbank alvast als volgt. Om tot vervroegde algehele opeising van een vordering over te kunnen gaan, dient overeenkomstig artikel 33 aanhef onder c sub 1 van de WCK aan de volgende drie vereisten te zijn voldaan: 1. gedaagde is met de betaling van één vervallen termijnbedrag gedurende twee maanden achterstallig; 2. gedaagde is terzake van deze achterstand in gebreke gesteld en 3. gedaagde is vervolgens nalatig gebleven zijn verplichtingen na te komen. Uit de stellingen eiseres blijkt niet dat aan deze vereisten is voldaan. Eiseres stelt niet hoe groot de achterstand van gedaagde is, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of aan het eerste vereiste is voldaan. Ook blijkt niet dat eiseres gedaagde in gebreke heeft gesteld en dat na deze ingebrekestelling gedaagde nalatig is gebleven in de nakoming van zijn verplichtingen. Teneinde de rechtbank in de gelegenheid te stellen te beoordelen of eiseres in bovengenoemde zin heeft gehandeld, wordt zij in de gelegenheid gesteld bij akte ter rolle stukken in het geding te brengen waaruit dat blijkt. Bij gebreke hieraan komen slechts de reeds vervallen termijnbedragen voor toewijzing in aanmerking. Eiseres dient aan te geven hoeveel termijnbedragen, berekend vanaf de aanvang van de overeenkomst tot aan de dag van de te nemen akte, zijn vervallen en hoeveel daarvan door gedaagde onbetaald zijn gelaten. Wil de kredietgever voorkomen dat een ongewilde roodstand verandert in een krediettransactie in de zin van de WCK, dan dient hij bij een ongewilde roodstand van langer dan drie maanden aan de volgende drie vereisten te voldoen: 1. de kredietgever merkt de roodstand aan als wanprestatie; 2. de kredietgever gaat over tot ingebrekestelling en directe opeising; 3. en, voorzover het gaat om bedragen boven de € 453,78 (ƒ 1.000,00), de kredietgever meldt de roodstand bij het BKR aan met een speciale achterstandcodering. Uit de stellingen van eiseres blijkt niet dat aan de vereisten is voldaan, zodat de rechtbank eiseres in de gelegenheid zal stellen bij akte ter rolle stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat de WCK niet op de onderhavige krediettransactie van toepassing is. 3. De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, verwijst de zaak naar de rol van woensdag 19 juli 2006 teneinde inlichtingen te verschaffen als voormeld. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Verkerk. Uitgesproken ter openbare terechtzitting. 1346/226/544