Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6263

Datum uitspraak2006-08-02
Datum gepubliceerd2006-08-15
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers257168 / HA ZA 06-729
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betreft een aanrijding tussen twee motorvoertuigen. Nadat een bestuurder zijn auto na een bocht in de weg tot stilstand heeft gebracht omdat hij als gevolg van het opvriezen van zijn voorruit en de laaghangende zon geen dan wel onvoldoende zicht meer had op de weg, is de auto van de wederpartij van achteren tegen de stilstaande auto gereden. Beide partijen vorderen vergoeding van de aan hun voertuig ontstane schade.


Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 257168 / HA ZA 06-729 Uitspraak: 2 augustus 2006 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de naamloze vennootschap LEASEPLAN NEDERLAND N.V., mede h.o.d.n. LEASECONCEPT, gevestigd te Amsterdam, eiseres in conventie, verweerster in reconventie procureur mr. J. Kneppelhout, advocaat mr. L.P. Kabel te Eindhoven, - tegen - [X], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procureur mr. O.E. Meijer, advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam. Partijen worden hierna aangeduid als "Leaseplan" respectievelijk "[X]". 1. Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 6 maart 2006 met producties; - conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 17 mei 2006, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de op 21 juni 2006 gehouden comparitie van partijen. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Op 28 februari 2005 omstreeks 8.30 uur heeft op de Tienmorgenseweg te Rozenburg buiten de bebouwde kom een aanrijding plaatsgevonden, waarbij de auto van Leaseplan, bestuurd door [Y] (hierna: [Y]) en de auto van [X] betrokken waren. 2.2 [X] heeft zijn auto na een bocht naar links tot stilstand gebracht omdat hij als gevolg van het (plotseling) opvriezen van zijn voorruit en de laaghangende zon geen dan wel onvoldoende zicht meer had op de weg. Nadat [X] was uitgestapt met de bedoeling zijn voorruit schoon te maken, is de auto van Leaseplan van achteren tegen de stilstaande auto van [X] aangereden. 2.3 De Tienmorgenseweg is een weg met twee rijbanen voor tegengesteld verkeer; de rijbanen zijn gescheiden door middel van een onderbroken streep. Er is geen vluchtstrook. Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 80 km per uur. 2.4 Als gevolg van de aanrijding is schade ontstaan aan de auto van Leaseplan en aan de auto van [X]. De door Leaseplan geleden schade bedraagt € 6.262,25, de schade van [X] bedraagt € 802,00. 3. De vordering in conventie De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [X] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Leaseplan te betalen een bedrag van € 6.262,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2005, een bedrag van € 768,00 aan buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [X] in de kosten van de procedure. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Leaseplan aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 [X] is aansprakelijk voor de schade van Leaseplan als gevolg van de aanrijding. [X] heeft onrechtmatig jegens Leaseplan gehandeld door in strijd met het bepaalde in artikel 24 lid 1 sub c van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) en artikel 5 van de Wegenverkeerswet (WVW) zijn auto zonder verkeersnoodzaak direct na een bocht midden op de rijbaan van een voorrangsweg te parkeren. Hierdoor heeft [X] een gevaarlijke situatie in het leven geroepen en is de botsing veroorzaakt. 3.2 Leaseplan heeft buitengerechtelijke kosten gemaakt ten bedrage van € 768,00. 4. Het verweer in conventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van in de kosten van het geding. [X] heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Van onrechtmatig handelen is geen sprake. [X] heeft noodgedwongen zijn auto stilgezet op een redelijke plek, althans een plek waar dit niet verboden was. De Tienmorgenseweg is een reguliere doorgaande weg en geen voorrangsweg. [X] heeft zijn auto op een ruime afstand van de bocht en aan de rechterzijde van de rijbaan stilgezet omdat hij geen zicht meer had. Hij heeft de alarmlichten van de auto aangezet en vervolgens met uitstappen gewacht totdat diverse auto’s hem waren gepasseerd. 4.2 Voorzover [X] wel een verwijt treft van de aanrijding, is sprake van een zodanige mate van eigen schuld aan de zijde van [Y] dat de schade op grond van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek volledig voor rekening van Leaseplan moet blijven. 5. Het geschil in reconventie De vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Leaseplan te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 802,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2005 en met veroordeling van Leaseplan in de kosten van de procedure. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [X] aan de vordering het volgende ten grondslag gelegd: 5.1 [Y] is aansprakelijk voor de aanrijding. Hij heeft onrechtmatig gehandeld door niet de vereiste oplettendheid in acht te nemen en tegen de duidelijk zichtbare stilstaande auto van [X] aan te rijden. Leaseplan heeft de vordering gemotiveerd bestreden en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. 6. De beoordeling 6.1 Gelet op de onderlinge samenhang zal de rechtbank de vorderingen in conventie en reconventie hierna gezamenlijk bespreken. 6.2 Partijen twisten over de precieze toedracht van de aanrijding en over de schuldvraag. Niet in geschil is dat [X] zijn auto stil heeft gezet omdat hij door een (plotseling) opvriezende voorruit in combinatie met de laaghangende zon geen zicht meer op de weg had. Onder die omstandigheden acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat voor [X] sprake geweest van een zodanige noodsituatie die het tot stilstand brengen van zijn auto rechtvaardigde. In het midden kan daarom blijven wat precies de oorzaak van het plotseling opvriezen van de voorruit is geweest en of [X] daarvan enig verwijt valt te maken. 6.3 De rechtbank verwerpt het standpunt van Leaseplan dat [X] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 24 lid 1 sub c RVV. Deze bepaling mist toepassing aangezien zij een parkeerverbod op de rijbaan van een voorrangsweg buiten de bebouwde kom inhoudt en uit het registratierapport dat door de politie is opgesteld, blijkt dat de onderhavige weg geen voorrangsweg is. Bovendien lijkt het erop dat in de onderhavige situatie niet zozeer sprake is geweest van het “parkeren” van een voertuig in de zin van artikel 24 RVV, maar eerder van het laten stilstaan van een voertuig als bedoeld in artikel 23 RVV. 6.4 Voorzover Leaseplan het onrechtmatig handelen van [X] heeft gebaseerd op overtreding van het bepaalde in artikel 5 WVW overweegt de rechtbank als volgt. Indien komt vast te staan dat - zoals Leaseplan heeft gesteld - [X] zijn auto tot stilstand heeft gebracht direct na de bocht en midden op de rijbaan, heeft [X] inderdaad een gevaarlijke situatie veroorzaakt waarvan hem rechtens een verwijt kan worden gemaakt. Van [X] mocht worden verwacht dat hij, rekening houdend met het achteropkomende verkeer dat bij het uit de bocht komen eveneens last zou kunnen hebben van verblinding door een laaghangende zon, zijn auto op een zo veilig mogelijke plek stil zou zetten, hetgeen in dit geval betekent op een ruime afstand uit de bocht en zo veel mogelijk aan de rechterzijde van de rijbaan naast de vangrail. Dat [X] naar zijn zeggen, zich ervan heeft verzekerd dat het achteropkomend verkeer zijn auto kon opmerken door, alvorens uit te stappen, diverse auto’s te laten passeren en hij bovendien zijn alarmlichten heeft aangezet - hetgeen Leaseplan overigens betwist -, maakt dit niet anders. 6.5 [X] heeft de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden gemotiveerd betwist. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op Leaseplan als degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten, de bewijslast van die omstandigheden. Tot dusverre is het bewijs daarvan niet geleverd op grond van de overgelegde stukken. Zo volgt uit het registratierapport van de politie (productie 5 bij dagvaarding) juist dat de aanrijding 30 meter uit de bocht heeft plaatsgevonden en is op foto’s die ter gelegenheid van de comparitie zijn overgelegd, te zien dat de auto van [X] geheel aan de rechterzijde van de weg staat met de alarmlichten aan. Indien en voorzover Leaseplan slaagt in het haar opgedragen bewijs, staat vast dat [X] (mede) schuld heeft aan de aanrijding. 6.6 [X] heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanrijding (mede) is veroorzaakt door het onrechtmatig handelen van [Y]. Als uitgangspunt geldt dat de bestuurder zijn voertuig tot stilstand moet kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. De bestuurder dient zijn snelheid zodanig te regelen dat geen gevaar of hinder voor andere weggebruikers kan ontstaan, daarbij in het bijzonder rekening houdend met onder meer de weersomstandigheden, alsook zijn snelheid te verminderen en zo nodig te stoppen als de omstandigheden dit vereisen, zoals bijvoorbeeld in het geval van een onoverzichtelijke situatie. 6.7 Vast staat dat [Y] de auto niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en achterop de (stilstaande) auto van [X] is gereden. Evenmin is [Y] in staat geweest de auto van [X] te ontwijken. Op het aanrijdingsformulier heeft [Y] onder andere ingevuld dat hij met een snelheid van 30 km per uur reed en dat hij door de laaghangende zon de auto van [X] niet heeft kunnen zien. [Y], ter plaatse bekend, had op mogelijke verblinding door de zon bedacht moeten zijn. Daarbij in aanmerking genomen dat [Y] met een relatief lage snelheid reed, kan het niet anders dan dat [Y] als gevolg van onoplettendheid niet in staat is geweest zijn auto tijdig tot stilstand te brengen dan wel zodanig af te remmen en de stilstaande auto van [X] te passeren, met als gevolg dat hij achterop de auto van [X] is gereden. In welke mate dit aan [Y] valt toe te rekenen, hangt af van de precieze toedracht van het ongeval, met name van het antwoord op de vraag waar en op welke wijze [X] zijn auto heeft stilgezet. 6.8 De vraag of en zo ja, in hoeverre [X] schuld heeft aan de aanrijding, in welke mate [Y] een verwijt valt te maken en in het verlengde daarvan in welke mate de aan beide partijen toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen en derhalve hoe de (in conventie en reconventie gevorderde) schade dienovereenkomstig over partijen moet worden verdeeld, is afhankelijk van de uitkomsten van de onder 6.3 bedoelde bewijslevering. In afwachting van die bewijslevering houdt de rechtbank daarom iedere verdere beslissing aan. 6.9 De rechtbank geeft partijen voorts in overweging om, met afweging van hun bewijs- en proceskansen in het geschetste vervolgtraject van deze procedure en mede aan de hand van hetgeen de rechtbank omtrent de vorderingen heeft overwogen, alsnog een minnelijke regeling te beproeven. 6. De beslissing De rechtbank, in conventie en in reconventie alvorens verder te beslissen, draagt Leaseplan op te bewijzen dat [X] zijn auto direct na de bocht en op het midden van de rijbaan heeft stilgezet; bepaalt dat indien dit bewijs willen leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. M. Hoendervoogt; bepaalt dat de procureur van Leaseplan en de procureur van [X] binnen twee weken na vonnisdatum opgave moeten doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan hun zijde in de maanden september, oktober en november 2006 waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoendervoogt. Uitgesproken ter openbare terechtzitting. 798