Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6319

Datum uitspraak2006-08-11
Datum gepubliceerd2006-08-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605635/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 6 februari 2006 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 3, tweede lid, van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur.


Uitspraak

200605635/2. Datum uitspraak: 11 augustus 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: het dagelijks bestuur van het gewest Gooi en Vechtstreek, verzoeker, en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 februari 2006 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 3, tweede lid, van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur. Bij besluit van 29 juni 2006 heeft verweerder, voor zover hier van belang, het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 31 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 31 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 augustus 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door P.J. Jacquemijns en E. Duijn, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.M.A.W. Flendrie en mr. M.E. Oderkerk, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Ter zitting heeft verweerder de toezegging gedaan die erop neer komt dat hij tot de uitspraak in het geschil in de bodemprocedure eventueel verbeurde dwangsommen niet zal invorderen.    Gezien deze toezegging bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. 2.3.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Heijerman Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2006 255-446.