
Jurisprudentie
AY6343
Datum uitspraak2006-08-11
Datum gepubliceerd2006-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4509 WAO + 04/4510 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4509 WAO + 04/4510 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting. Is belastbaarheid overschat? Terugvordering voorschot WAO-uitkering. Niet tijdig beslissen.
Uitspraak
04/4509 WAO + 04/4510 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Spanje (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2004, 02/3645 + 03/2189 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2006. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde
mr. De Roy van Zuijdewijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Appellant, die geboren is in 1946 en de Spaanse nationaliteit heeft, was werkzaam als matroos voor 56 uur per week tot hij op 1 maart 2000 uitviel als gevolg van gewrichtsklachten, in verband waarmee hij op 14 november 2000 een aanvraag heeft ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 23 februari 2001 is aan appellant op grond van artikel 50, tweede lid, WAO met ingang van 28 februari 2001 een voorschot toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In april 2001 is appellant op verzoek van het Uwv onderzocht door een arts van het Spaanse uitvoeringsorgaan Instituto Nacional de Seguridad Social (INSS). Deze arts heeft in de medische rapportage aangegeven dat appellant beperkingen heeft ten aanzien van (onder meer) tillen, staan en lopen. Op basis van de onderzoekgegevens en dossieronderzoek heeft de verzekeringsarts D.L. Bouwman appellant geschikt geacht om hele dagen rugsparende en energetisch niet te zware werkzaamheden te verrichten, waarbij ploegen- avond- en wisselende diensten niet zijn toegestaan. De beperkingen zijn neergelegd in een belastbaarheidspatroon. Na arbeidskundig onderzoek is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij besluit van 3 oktober 2001 per 28 februari 2001 vastgesteld op 25 tot 35%.
Bij besluit van 4 juli 2002 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Bij het thans bestreden besluit van 4 oktober 2002 (hierna: bestreden besluit I) heeft het Uwv het besluit van 4 juli 2002 herroepen en de WAO-uitkering per 28 februari 2001 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft het Uwv de gedurende de periode van 28 februari 2001 tot en met 31 oktober 2002 onverschuldigd betaalde voorschotten ten bedrage van € 3.517,36 teruggevorderd. Bij het bestreden besluit van 31 maart 2003 (hierna: bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft (onder meer) het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover het Uwv heeft nagelaten daarbij het bezwaar tegen het niet-tijdig beslissen gegrond te verklaren, en alsnog het bezwaar in zoverre gegrond verklaard. Zij heeft voorts overwogen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische belastbaarheid van appellant per 28 februari 2001 en dat evenmin is gebleken dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist zou zijn. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de verzekeringsarts ongemotiveerd is afgeweken van het oordeel van de arts van het Spaanse orgaan. Appellant is voorts van oordeel dat de overschrijdingen onvoldoende zijn gemotiveerd en dat hij de voor hem geselecteerde functies niet kan vervullen. Namens appellant is verder nog naar voren gebracht dat door het niet-tijdig beslissen van het Uwv onnodig lang een voorschot is verstrekt waardoor de terugvordering onnodig hoog is opgelopen. Appellant ziet hierin dringende redenen die het Uwv aanleiding hadden moeten geven de terugvordering op zijn minst te matigen.
De Raad overweegt het volgende.
Bestreden besluit I
De Raad heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding heeft overschat. De INSS heeft in de belastbaarheid van appellant beperkingen aangegeven doch niet gesteld dat hij op bepaalde aspecten in het geheel niet belastbaar zou zijn. Aan de door het Spaanse orgaan verstrekte gegevens is door de verzekeringsarts een nadere invulling gegeven in het belastbaarheidspatroon, maar de Raad is niet gebleken dat het Uwv van de door de INSS geschetste beperkingen is afgeweken. De door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant is, mede in het licht van de in Spanje vastgestelde medische gegevens, naar het oordeel van de Raad voldoende gemotiveerd. Ten aanzien van de in bezwaar zijdens appellant overgelegde gegevens met betrekking tot de hoge bloeddruk en de hartklachten merkt de Raad op dat daarmee door de INSS rekening was gehouden en dat de verzekeringsarts om die reden appellant ongeschikt heeft bevonden om wisselende en ploegendiensten te verrichten.
Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat in die gevallen waarin op de verwoordingen functiebelastingen van de geselecteerde functies sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapporten van 27 mei 2002 en van 1 oktober 2002 voldoende heeft gemotiveerd waarom die functies desondanks voor appellant passend zijn te achten.
Bestreden besluit II
De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen namens appellant is aangevoerd niet blijkt van dringende redenen die het Uwv aanleiding hadden moeten geven om geheel of gedeeltelijk af te zien van de uit artikel 57 van de WAO voor het Uwv voortvloeiende verplichting ten onrechte uitbetaalde uitkering terug te vorderen. Volgens vaste jurisprudentie kunnen dringende redenen slechts aanwezig zijn indien tengevolge van die terugvordering voor appellant onaanvaardbare consequenties zouden ontstaan. Een eventueel weinig voortvarend handelen van de zijde van het Uwv alleen levert volgens vaste jurisprudentie in beginsel geen dringende redenen op.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tenslotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2006.
(get.) H.J. Simon.
(get.) P.H. Broier.

