Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6377

Datum uitspraak2006-08-16
Datum gepubliceerd2006-08-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000829-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht; Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd, is het de kennelijke bedoeling van de steller der tenlastelegging geweest om tot uitdrukking te brengen dat de verdachte wetenschap had van het feit dat hij ongewenst vreemdeling was, en dat hij die wetenschap uit de beschikking van 1 maart 2005 van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie heeft af kunnen leiden. Het hof stelt vast dat voornoemde beschikking is vernietigd bij beschikking van 1 september 2005 en dat aldus de beschikking van 1 maart 2005 geen werking meer heeft. Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap had van het feit dat hij ongewenst was vanwege de inhoud van de beschikking van 1 maart 2005.


Uitspraak

Parketnummer: 20-000829-06 Uitspraak : 16 augustus 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 23 februari 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-800256-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke geldboete van EUR 100,-- subsidiair 2 dagen hechtenis alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 14 februari 2006 te Breda, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, althans op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, althans in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard, zulks terwijl hij, verdachte, bij beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op of omstreeks 1 maart 2005 tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie Namens verdachte is ten verweer betoogd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat het voor verdachte feitelijk onmogelijk zou zijn om Nederland te verlaten en dat strafvervolging in deze zaak feitelijk geen redelijk doel dient. Daartoe is - onder verwijzing naar het pleidooi in eerste aanleg - aangevoerd dat verdachte niet beschikt over een geldig reisdocument zodat hij niet in staat is om naar landen buiten de Europese Unie te reizen, alsmede het feit dat, zodra verdachte zich in een ander land bevindt, hij zich in dat land direct schuldig zou maken aan een strafbaar feit omdat hij niet over geldige papieren beschikt. Voorts is nog aangevoerd dat voor verdachte niet de mogelijkheid bestaat terug te keren naar China omdat hij daar het risico loopt op een onmenselijke behandeling. Ten slotte is nog betoogd dat het in een ander land asiel aanvragen geen optie is omdat die landen op grond van internationale afspraken (de richtlijn van Dublin) de verdachte terug zullen sturen naar Nederland. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Verdachte heeft zowel ter gelegenheid van zijn aanhouding alsmede ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op geen moment inspanningen heeft verricht om Nederland te verlaten. Verdachte heeft tevens verklaard te weten dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard en dat dit inhoudt dat hij niet meer in Nederland mag verblijven. Nu het hof niet is gebleken van andere omstandigheden waardoor het voor verdachte feitelijk onmogelijk zou zijn om Nederland te verlaten, moet het verweer worden verworpen. Ook overigens zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof zal het openbaar ministerie in zijn strafvervolging ontvankelijk verklaren. Vrijspraak Namens verdachte is ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu de in de tenlastelegging genoemde beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 1 maart 2005 bij beschikking van september 2005 is herroepen. Voorts is daartoe aangevoerd dat niet vaststaat dat laatstgenoemde beschikking is gepubliceerd. Nu een dergelijk besluit pas werking heeft als het is gepubliceerd is niet komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk als ongewenst vreemdeling is aangemerkt. Bijgevolg dient verdachte van het tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd, is het de kennelijke bedoeling van de steller der tenlastelegging geweest om tot uitdrukking te brengen dat de verdachte wetenschap had van het feit dat hij ongewenst vreemdeling was, en dat hij die wetenschap uit de beschikking van 1 maart 2005 van de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie heeft af kunnen leiden. Het hof stelt vast dat voornoemde beschikking is vernietigd bij beschikking van 1 september 2005 en dat aldus de beschikking van 1 maart 2005 geen werking meer heeft. Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap had van het feit dat hij ongewenst was vanwege de inhoud van de beschikking van 1 maart 2005. Het hof acht derhalve op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Gelet op deze beslissing behoeven de overige door de raadsman gevoerde verweren geen bespreking. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Aldus gewezen door mr. F. van Beuge, voorzitter, mrs. N.J.L.M. Tuijn en A.H.Q. Goossens, in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier, en op 16 augustus 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. A.H.Q. Goossens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.