
Jurisprudentie
AY6430
Datum uitspraak2006-08-14
Datum gepubliceerd2006-08-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 180/06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBS 180/06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de maatregel tot terbeschikkingstelling. De vordering tot verlenging is tijdig ingediend. Een verlengingsvordering kan gelijktijdig met een vordering tot het alsnog geven van een bevel tot verpleging van overheidswege. Van deze mogelijkheid is in casu geen gebruik gemaakt. Dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de vordering tot het vorderen van de verlenging van de maatregel tot terbeschikkingstelling is het niet van belang of het om terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gaat.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
TBS 200680
Beslissing d.d. 14 augustus 2006
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikking gestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Maastricht van 28 juni 2006, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Overwegingen:
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het hof recht zal doen mede op grond van hetgeen de getuige-deskundigen ter terechtzitting hebben verklaard.
De raadsman van betrokkene heeft primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsman heeft hiertoe een tweetal redenen gegeven, te weten, kort samengevat:
1. Het openbaar ministerie had tegelijk met de omzettingsvordering tevens de verlenging moeten vorderen op grond van de memorie van toelichting op artikel 38k van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het openbaar ministerie vordert verlenging van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, terwijl de terbeschikkingstelling intussen is omgezet in terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
1. De officier van justitie heeft op 16 maart 2006 een vordering ingediend tot het alsnog verplegen van overheidswege van betrokkene. Vervolgens heeft de officier van justitie op 29 mei 2006 een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling ingediend. Op grond van artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering behoorde de officier van justitie, gelet op de expiratiedatum, 12 juli 2006, een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling tussen 13 mei 2006 en 12 juni 2006 in te dienen. De vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling is derhalve tijdig ingediend. Een verlengingsvordering kan gelijktijdig met een vordering tot het alsnog geven van een bevel tot verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft van die mogelijkheid in casu geen gebruik gemaakt. Dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof merkt op dat overigens niet valt in te zien in welk belang betrokkene door deze procedure zou zijn geschaad.
2. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de vordering tot het vorderen van de verlenging van de maatregel tot terbeschikkingstelling is het niet van belang of het om terbeschikkingstelling met voorwaarden dan wel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gaat. Het gaat materieel om verlenging van de maatregel als grondslag voor terbeschikkingstelling met dwangverpleging dan wel met voorwaarden. Tevens was op het moment van indienen van de verlengingsvordering de beslissing van de rechtbank van 10 april 2006, strekkende tot het alsnog verplegen van overheidswege van betrokkene, niet onherroepelijk. De raadsman van betrokkene is namelijk op 19 april 2006 tegen deze beslissing in beroep gegaan.
Het hof verklaart, gelet op het hiervoor overwogene, het openbaar ministerie ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de maatregel tot terbeschikkingstelling.
Het verzoek tot nader onderzoek door een externe deskundige, teneinde een duidelijke diagnose omtrent betrokkene te laten stellen, wordt afgewezen. Ter terechtzitting van het hof is inderdaad gebleken dat er geen sprake is van een vastomlijnde diagnose. Het hof acht het zonder meer van belang dat omtrent die diagnose meer helderheid wordt verkregen. Nu het hof van oordeel is dat – op grond van onderstaande overwegingen – een verlenging van de maatregel tot terbeschikkingstelling is geïndiceerd, acht het hof de komende periode bij uitstek geschikt om de diagnose te (doen) verduidelijken. Hierbij denkt het hof in het bijzonder aan een observatieperiode in het Pieter Baan Centrum.
In het bijzonder gelet op de advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies en hetgeen de getuige-deskundigen ter terechtzitting van het hof hebben verklaard, volgt dat bij betrokkene in ieder geval sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Tevens kan PDD-NOS, dan wel het syndroom van Asperger, niet geheel worden uitgesloten. De psychopathologie van betrokkene is nog onverminderd aanwezig. Dientengevolge is ook het recidivegevaar nog onveranderd aanwezig.
Gelet op het aanwezige delictgevaar en het feit dat betrokkene nog langdurig zorg, structuur en begeleiding nodig heeft, is het hof van oordeel dat een verlenging met een termijn van twee jaar is geïndiceerd.
Beslissing:
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Maastricht van 28 juni 2006 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
Wijst af het verzoek tot aanhouding.
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Vegter als voorzitter,
mrs Van Kuijck en Buyne als raadsheren,
en drs Van Iersel en dr Raes als raden,
in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2006.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

