Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6442

Datum uitspraak2006-07-03
Datum gepubliceerd2006-08-17
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 06/70 en AWB 06/71
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser ontvankelijk in bezwaar ? Verweerder geslaagd in bewijslast dat het besluit op de door haar aangegeven datum is verzonden. Ontvangst op niet ongeloofwaardige wijze ontkent. Het risico, hoe klein de kans dan ook moge zijn dat in deze sprake is van de hoogst uitzonderlijke situatie dat de op normale wijze ter post bezorgde beschikking is zoekgeraakt, mag niet voor risico van eiser worden gebracht. Ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Voorts uit proces-economische overwegingen en met toestemming van partijen ook inhoudelijke beoordeling.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Zaaknummer: AWB 06/70 en AWB 06/71 Uitspraakdatum: 3 juli 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Menterwolde, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning) en [adres] (hierna: het bedrijfscomplex) te [woonplaats], per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op respectievelijk € 209.587,- en € 495.877,-. Verweerder heeft bij (afzonderlijke) uitspraken op bezwaar van 29 november 2005 de bezwaren wegens overschrijding van de bezwaar termijn niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft verweerder de waarden gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 9 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 10 januari 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2006 te Groningen alwaar de zaken gevoegd zijn behandeld. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen de heer R.R. Brandes en de heer P.A. van Walsem, taxateur. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: De waardebeschikking heeft als dagtekening 28 februari 2005. Eiser heeft bij brief van 26 april 2005, door verweerder op dezelfde datum ontvangen, bezwaar aangetekend. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom van de onroerende zaken als voornoemd. De woning is een vrijstaande bedrijfswoning met garage. De inhoud van de woning is ongeveer 550 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 612 m². Het bedrijfscomplex bestaat uit een kantoor, twee productiehallen, een nissenhut/romneyloods en een opslag/magazijn. 3. Geschil Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Eiser stelt zich in deze op het standpunt dat hij het besluit niet heeft ontvangen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit aan eiser is toegezonden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht. Indien het beroep van eiser ter zake van de ontvankelijkheid van het bezwaar gegrond wordt verklaard, houdt partijen verdeeld de vraag of de waarden van de onroerende zaken als voornoemd op een juist bedrag is vastgesteld. 4. Beoordeling van het geschil Met betrekking tot de ontvankelijkheid In artikel 3:41 van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In afwijking van artikel 6:8 Awb vangt, ingevolge artikel 22 j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Vast staat dat het besluit, gedagtekend op 28 februari 2005, niet aangetekend is verzonden. In een dergelijk geval dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het besluit op de door haar aangegeven datum is verzonden. De rechtbank verwijst in deze naar een uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 1998 (BNB 1999/42) en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 september 2001 (AB 2002/176). Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Het besluit is voorzien van de juiste tenaamstelling en adressering. Gelet op de door verweerder overgelegde stukken, waaronder onder meer een afschrift van de output 2005 van het ordervolgsysteem van Data B (zijnde het mailservicebureau van de gemeente Menterwolde) - waarop onder meer staat vermeld het totaal aantal gedrukte aanslagbiljetten en het aantal gebruikte enveloppen - in combinatie met de factuur van Data B en de factuur van TGP Post, moet het ervoor gehouden worden dat de verzending in elk geval vóór de gestelde datum heeft plaatsgevonden. Vervolgens ligt het op de weg van eiser om de ontvangst ervan op een niet ongeloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst dan is het aan het bestuursorgaan dat het stuk verzonden heeft om de ontvangst daarvan aannemelijk te maken. Eiser heeft in deze gesteld dat hij het besluit van 28 februari 2005 niet per post heeft ontvangen. Eerst medio april 2005 heeft hij van zijn buren vernomen dat de WOZ-aanslagen in de bus waren gevallen. Eiser heeft vervolgens contact opgenomen met de gemeente en een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft in deze gesteld dat de ontvangst aannemelijk moet worden geacht. Het zoekraken van op normale wijze ter post bezorgde brieven op het traject tussen verzender en geadresseerde behoort, blijkens ook de door verweerder overgelegde informatie van TGP Post, tot de hoge uitzonderingen. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat zich in de desbetreffende periode geen problemen bij het verzenden van post hebben voorgedaan en is komen vast te staan dat eiser alle overige aan hem geadresseerde post van de gemeente wel heeft ontvangen. Daarnaast heeft de gemeente de brief niet geretourneerd gekregen. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van eisers verklaring te twijfelen. Nu verweerder de aanslag niet aangetekend heeft verzonden valt omtrent de juistheid van eisers stelling in rechte geen zekerheid te verkrijgen. Er is immers, hoe klein de kans dan ook moge zijn, de mogelijkheid dat in deze sprake is van de hoogst uitzonderlijk situatie dat de op normale wijze ter post bezorgde beschikking is zoek geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank mag dit risico niet voor rekening van eiser worden gebracht. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiser heeft in deze onweersproken gesteld dat hij eerst op 21 april 2005 kennis heeft genomen van het besluit. Nu voorts vast staat dat eiser op 26 april 2005, dat wil zeggen zo spoedig mogelijk als dit redelijkerwijs kon worden verlangd, bezwaar heeft aangetekend is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. Het feit dat verweerder in de maand januari in het huis-aan-huis bezorgd blad (De Tussenklappen) heeft aangekondigd dat de WOZ-aanslagen zouden worden verzonden maakt dat niet anders. Uit het vooroverwogene volgt dat verweerder eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar en dat zijn beroep wegens schending van artikel 6:11 Awb gegrond moet worden verklaard. Uit proceseconomische overwegingen en met toestemming van partijen oordeelt de rechtbank vervolgens als volgt. Met betrekking tot de onroerende zaken Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling WOZ, wordt de waarde, bedoeld in voornoemd artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten. Ingevolge onderdeel b, van dat artikel, wordt de in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ bedoelde waarde voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaken toegekende waarden ligt bij verweerder. Verweerder heeft zich daartoe beroepen op een door hem overgelegde matrix van 16 februari 2006, opgemaakt door taxateur H. Larkens. Hierin wordt de waardeopbouw van de woning uiteengezet. Naast gegevens van de woning, bevat deze matrix gegevens en beeldmateriaal van een drietal vergelijkingsobjecten. Voorts heeft verweerder zich daartoe beroepen op een door hem overgelegde taxatiekaart met afdrukdatum 27 februari 2006. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in zijn bewijslast geslaagd. Eiser heeft gesteld dat sprake is van een waardedrukkende factor vanwege het feit dat de bodem is verontreinigd. Deze verontreiniging en de daarmee samenhangende te verwachten saneringskosten zijn bepalend geweest bij de aankoop van de onroerende zaken. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft eiser verwezen naar de door hem bij zijn beroepschrift overgelegde koopakte. Voorts heeft eiser verwezen naar de rapporten die daarover zijn opgesteld. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet dat de taxateur de door eiser gestelde aanwezige verontreiniging bij zijn beoordeling heeft betrokken. Ook ter zitting heeft verweerder dienaangaande onvoldoende duidelijkheid geschapen. Ten gevolge hiervan is thans niet te beoordelen of de waarden op een juist bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank bepaalt om die reden dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiser beslist. 5. Proceskosten In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In casu betreft het reiskosten. 6. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar; - bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op bezwaar met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 6,88, onder aanwijzing van de gemeente Menterwolde die deze kosten aan eiser dient te vergoeden; - gelast dat de gemeente Menterwolde het door eiser betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.P. den Hollander, in tegenwoordigheid van mr. drs. H.A. Hulst, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank. AWB 06/70 & AWB 06/71 blad 5 uitspraak