
Jurisprudentie
AY6554
Datum uitspraak2006-08-10
Datum gepubliceerd2006-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6595 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6595 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Burgeroorlogsslachtoffer. Mededeling mbt verlenging vergoeding terzake van creatieve therapie. Is er sprake van een appellabel besluit?
Uitspraak
05/6595 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 oktober 2005, kenmerk JZ/K70/2005, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006. Daar is appellant niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken is appellant, geboren in 1940 in het voormalige Nederlands-Indië, door verweerster in 1998 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer de zin van de Wet. Nadien is appellant in het kader van de Wet onder meer in aanmerking gebracht voor een vergoeding verbonden aan psychotherapie.
Naar aanleiding van een in februari 2002 ingediende aanvraag heeft verweerster bij besluit van 2 augustus 2002 aan appellant een vergoeding toegekend van de kosten verbonden aan teken- en schildermaterialen. Daarbij heeft verweerster aangegeven dat in juli 2005 een herindicatie (van de toegekende voorziening) zal plaatsvinden.
In vervolg op voornoemd besluit heeft verweerster bij besluit van 19 juli 2005 aan appellant medegedeeld dat een verlenging van de vergoeding terzake van creatieve therapie (teken- en schildermaterialen) wordt afgewezen op de - aan een medisch advies ontleende – grond dat er geen medische indicatie meer aanwezig is voor creatieve activiteiten. Bij wijze van overgang heeft verweerster evenwel appellant nog eenmaal in aanmerking gebracht voor een vergoeding van de kosten verbonden aan teken- en schildermaterialen en wel voor de periode van 1 februari 2005 tot 1 februari 2007.
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de aankondiging van het per 1 februari 2007 stopzetten van de vergoeding voor creatieve activiteiten geen besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Antwoord dient te worden gegeven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De Raad is van oordeel dat de in het besluit van 19 juli 2005 neergelegde overwegingen met betrekking tot de aanspraken van appellant op de voorziening van creatieve activiteiten na 1 februari 2007 niet méér betekenen dan het uitspreken van een voornemen, waarvan bij het besluit op een aanvullende aanvraag ten aanzien van die periode aan de hand van de zich dan voordoende omstandigheden alleszins kan worden afgeweken. Een dergelijk voornemen is niet gericht op enig rechtsgevolg en kan derhalve niet worden aangemerkt als een besluit inde zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat ingevolge artikel 7:1 van de Awb het rechtsmiddel van bezwaar niet openstond.
Voorzover appellant zich heeft gekeerd tegen verweersters oordeel dat er geen medische noodzaak meer aanwezig wordt geacht voor de voorziening overweegt de Raad dat appellant bij een inhoudelijk oordeel daaromtrent thans geen belang heeft, gegeven de omstandigheid dat appellant tot 1 februari 2007 aanspraak kan maken op de voorziening voor creatieve therapie en bij een alsdan in te dienen vervolgaanvraag de medische situatie van appellant opnieuw zal worden beoordeeld.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit in rechte kan standhouden.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.

