Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6695

Datum uitspraak2006-08-16
Datum gepubliceerd2006-08-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/500926-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Invoer cocaïne; voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat hij cocaïne in de vorm van bolletjes in zijn lichaam vervoerde, maar niet dat er cocaïne in zijn koffer zat. Op grond hiervan heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting betoogd dat geen sprake is van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne in de koffer in Nederland. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Verdachte heeft verklaard van de man, die hem de bolletjes cocaïne heeft verstrekt, een nieuwe koffer te hebben gekregen. Die koffer heeft verdachte niet gecontroleerd alvorens ermee naar Nederland te reizen. Volgens eigen zeggen is verdachte in mei 2006 ook een keer voor een vriend naar de Dominicaanse Republiek gereisd om iets mee terug te nemen; toen dit een koffer met cocaïne bleek te zijn, zou verdachte zulks hebben geweigerd. Wat hier ook van zij, het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit de Dominicaanse Republiek verdovende middelen worden gesmokkeld door deze te verstoppen in allerhande voorwerpen. Gelet hierop heeft verdachte, die verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, een onaanvaardbaar risico genomen door na te laten de inhoud ervan te controleren. Hij heeft zich hierdoor willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die bagage verdovende middelen zou bevatten, zoals ook inderdaad het geval was. Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne in zijn koffer.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM VESTIGING SCHIPHOL SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/500926-06 Uitspraakdatum: 16 augustus 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboorteplaats] te [geboorteplaats], wonende te ’s-Gravenhage, thans gedetineerd in P.I. Flevoland, HvB Lelystad, Lelystad. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven in dier voege dat hij op of omstreeks 03 juli 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het feit; - oplegging van een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek; - verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen. 4. Bewijs 4.1 Bewijsoverweging Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist dat hij cocaïne in de vorm van bolletjes in zijn lichaam vervoerde, maar niet dat er cocaïne in zijn koffer zat. Op grond hiervan heeft de raadsman van verdachte ter terechtzitting betoogd dat geen sprake is van opzet dan wel voorwaardelijk opzet op de invoer van de cocaïne in de koffer in Nederland. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Verdachte heeft verklaard van de man, die hem de bolletjes cocaïne heeft verstrekt, een nieuwe koffer te hebben gekregen. Die koffer heeft verdachte niet gecontroleerd alvorens ermee naar Nederland te reizen. Volgens eigen zeggen is verdachte in mei 2006 ook een keer voor een vriend naar de Dominicaanse Republiek gereisd om iets mee terug te nemen; toen dit een koffer met cocaïne bleek te zijn, zou verdachte zulks hebben geweigerd. Wat hier ook van zij, het is een feit van algemene bekendheid dat vanuit de Dominicaanse Republiek verdovende middelen worden gesmokkeld door deze te verstoppen in allerhande voorwerpen. Gelet hierop heeft verdachte, die verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, een onaanvaardbaar risico genomen door na te laten de inhoud ervan te controleren. Hij heeft zich hierdoor willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die bagage verdovende middelen zou bevatten, zoals ook inderdaad het geval was. Aldus heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne in zijn koffer. 4.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 3 juli 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen 7.1 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van in totaal ongeveer 1924,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. 7.2 Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten twee labels, een instapkaart, een vliegticket, een mobiele telefoon, drie SIM-kaarten, zes notities, een SIM-kaarthouder, een visitekaart en een afschrift, dienen te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: 33, 33a; Opiumwet: 2, 10. 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd: 7. 1.00 STK Label NAAMLABEL Iberia; 8. 5.00 STK Instapkaart IBERIA; 9. 1.00 STK Label BAGAGELABEL Iberia; 11. 1.00 STK Vliegticket; 12. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zilver SAMSUNG; 13. 3.00 STK Kaart; SIMKAART Orange, T-mobile, lebara 17. 6.00 STK Notitie en memo; 18. 1.00 STK Diverse SIMKAARTHOUDER; 19a. 1.00 STK Kaart VISITEKAART Hotel; 20. 1.00 STK Diverse AFSCHRIFT Servicecontract Orange. 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam, voorzitter, mrs. Terwiel-Kuneman en Heidinga, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Alexander, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 augustus 2006. Mr. Heidinga is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.