Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6787

Datum uitspraak2006-08-16
Datum gepubliceerd2006-08-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4067 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ziekengeld omdat de de beperkingen in verband met vermoeidheid, hoofdpijn, rugklachten en schildklierklachten niet als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap of de bevalling zijn te beschouwen.


Uitspraak

04/4067 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2004, 03/3274 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 16 augustus 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. I. Alderlieste, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2006. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Alderlieste. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor. II. OVERWEGINGEN Appellante, die op 1 juli 1999 voor 33 uur per week als kapster in dienst is getreden bij [naam bedrijf], is op 10 augustus 2001 met zwangerschapsverlof gegaan. Na de bevalling op 17 oktober 2001 heeft zij tot 1 januari 2002 bevallingsverlof genoten. Appellante heeft zich nadien, onder meer wegens rug-, nek- en schildklierklachten, met ingang van 2 januari 2002 ziek gemeld. Bij brief van 26 maart 2003 is appellante in kennis gesteld van het besluit om haar met ingang van 2 januari 2002 geen ziekengeld toe te kennen. Daarbij is overwogen dat de beperkingen in verband met vermoeidheid, hoofdpijn, rugklachten en schildklierklachten niet als rechtstreeks gevolg van de zwangerschap of de bevalling zijn te beschouwen. Bij besluit van 14 oktober 2003 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen voormeld besluit ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 30 september 2003 van bezwaarverzekeringsarts H.A.J. Reker. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan het rapport van voornoemde bezwaarverzekeringsarts. De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen reden voor een andersluidend oordeel en heeft daartoe het volgende overwogen. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante op 31 oktober 2002 is gezien door een verzekeringsarts met het oog op een beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Uit het terzake opgemaakte rapport blijkt dat deze verzekeringsarts na onderzoek van appellante heeft vastgesteld dat de zwangerschap en bevalling op 17 oktober 2001 ongecompliceerd zijn verlopen en dat deze niet als oorzaak van de, aspecifieke chronische, rugklachten kunnen worden beschouwd. Het door bezwaarverzekeringsarts Reker voornoemd op 30 september 2003 uitgebrachte rapport luidt onder meer als volgt: “Uit het dossier is mij gebleken dat belanghebbende is bevallen op 17-10-2001 na een ongecompliceerde zwangerschap. Tijdens de hoorzitting heeft belanghebbende aangegeven dat ze tijdens de zwangerschap last had van vermoeidheid en lichte hoofdpijn, maar desondanks wordt dit een ongecompliceerde zwangerschap genoemd. Zij kreeg in december 2001 last van haar rug waarvoor op datum einde bevallingsuitkering ziekmelding volgde; in maart 2002 werd een afwijkende schildklierfunctie vastgesteld. Op grond van deze gegevens kan worden vastgesteld dat er geen sprake is geweest van pathologisch verloop van zwangerschap en baring en kraamperiode. Belanghebbende geeft aan dat de klachten zijn ontstaan in de periode van het bevallingsverlof, maar medisch gezien valt december na het zogenaamd biologisch kraambed. De aannemelijkheid van het verband tussen klacht en zwangerschap / bevalling wordt kleiner naarmate er meer tijd is verstreken na de bevalling; ook in het geval dat er aanvankelijk wel een verband werd aangenomen. In het algemeen geldt dat als er drie maanden na de bevalling nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid, dit aanleiding is tot een kritischer beoordeling van de oorzakelijkheid. Gezien het verloop van de zwangerschap, het tijdstip van ontstaan van de combinatie van klachten die meer dan drie maanden na de bevalling nog steeds aanwezig zijn en waarvan de neuroloog nog geen duidelijke oorzaak heeft vastgesteld, moet de conclusie zijn dat er geen causaal verband kan worden aangenomen met de bevalling.” Gelet op het vorenstaande ziet de Raad evenals de rechtbank onvoldoende reden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts, dat hier geen causaal tussen de zwangerschap/bevalling en de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 29a van de Ziektewet kan worden aangenomen, voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts, toetsend aan de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” van 29 april 1999 op verantwoorde wijze deze conclusie getrokken. De omstandigheid dat appellante reeds op 29 november 2001 haar huisarts in verband met rugklachten heeft geraadpleegd, kan hieraan niet afdoen. De Raad verwijst in dit verband naar het door bezwaarverzekeringsarts S.R. Hofman op 4 november 2004 geleverde commentaar, dat bij een normale zwangerschap met een ongecompliceerde bevalling als in dit geval, een causaal verband niet aannemelijk is te achten. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.J. Janssen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2006. (get.) Ch. van Voorst. (get.) J.J. Janssen. MH