Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6800

Datum uitspraak2006-08-22
Datum gepubliceerd2006-08-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4579 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is terecht de aanvraag om toekenning van het recht op bijstand over het relevante tijdvak afgewezen?


Uitspraak

05/4579 WWB Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 juni 2005, 04/2349 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College) Datum uitspraak: 22 augustus 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 11 juli 2006, waar partijen niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden en de van toepassing zijnde regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Bij besluit van 19 juli 2004 heeft het College aan appellant met ingang van 22 juni 2004 recht op bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend. Tevens heeft het College bij dat besluit de aanvraag om bijstand over de periode van 5 mei 2004 tot 22 juni 2004 afgewezen omdat uit onderzoek is gebleken dat appellant tot 22 juni 2004 niet woont op het door hem opgegeven adres, en derhalve niet kan worden vastgesteld of appellant recht heeft op bijstand. Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 19 juli 2004 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 oktober 2004 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant de in eerste aanleg aangevoerde en door de rechtbank verworpen gronden herhaald. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op grond van de aanwezige onderzoeksbevindingen, waaronder de bevindingen van de huisbezoeken op 15 juni 2004 en 17 juni 2004, genoegzaam vast staat dat appellant gedurende het tijdvak van 5 mei 2004 tot 22 juni 2004 niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres. Hieruit volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting waardoor het recht op bijstand ingevolge de WWB niet kan worden vastgesteld. Het College heeft derhalve terecht de aanvraag om toekenning van het recht op bijstand over dat tijdvak afgewezen. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2006. (get.) A.B.J. van der Ham. (get.) A.H. Polderman-Eelderink. GG180706