
Jurisprudentie
AY6968
Datum uitspraak2006-08-10
Datum gepubliceerd2006-08-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1772 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1772 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Functiebeschrijving en functiewaardering.
Uitspraak
05/1772 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het college van Dijkgraaf en Heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 februari 2005, 03/1407 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 10 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2006. Appellant is niet verschenen. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. M. van Haandel, verbonden aan AbvakaboFNV.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is in dienst van appellant werkzaam als medewerker wateraanvoer. Op basis van een op 24 juli 2002 door appellant vastgestelde, in rechte onaantastbaar geworden functiebeschrijving - waarin de eis van een middelbare beroepsopleiding is vermeld - is bij besluit van appellant van 29 oktober 2002 de door betrokkene vervulde functie gewaardeerd. Na bezwaar is dat waarderingsbesluit gehandhaafd bij het in geding zijnde besluit van 30 september 2003 (hierna: bestreden besluit). Aldus is ook in stand gelaten de score voor het gezichtspunt ‘kennis’. Appellant heeft die score gebaseerd op het vereiste van een lagere beroepsopleiding.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit - welk beroep uitsluitend gericht was tegen de score voor het gezichtspunt ‘kennis’ - gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er sprake is van een relevante samenhang tussen en gebondenheid aan hetgeen in de functiebeschrij-ving is neergelegd en de uiteindelijk vast te stellen waardering. De vrijheid die een bestuursorgaan bij het waarderen van een functie heeft, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zo ver dat zonder enige nadere onderbouwing en motivering mag worden afgeweken van de in de functiebeschrijving genoemde opleidingseisen. De rechtbank acht de voor deze afwijking gegeven motivering (wensen in verband met werving en selectie) onvoldoende.
3. Appellant heeft gesteld dat bij de waardering tot uitgangspunt is genomen de functie-inhoud zoals die beschreven staat in de vastgestelde functiebeschrijving. Geconstateerd is dat het hier gaat om een zeer uitvoeringsgerichte functie, waar binnen zeer beperkte marges sprake is van eigen verantwoordelijkheid. Het uit te oefenen toezicht in het kader van de (ontheffingen van de) keur beperkt zich tot toetsing van door de opzichter opgestelde kaders en tekeningen. Ook het treffen van schikkingen in het kader van de schouw beperkt zich tot het toepassen van vaste schikkingsmodellen met vaste bedragen volgens vaste normen.
4. Betrokkene heeft doen aanvoeren dat het hier niet gaat om de situatie waarin functie-eisen zijn vermeld in een zogenoemd chefsformulier, in welk geval de gestelde opleidingseisen slechts een indicatie zijn. Het gaat hier om een door appellant vast-gestelde functiebeschrijving en dus om door appellant vastgestelde opleidingseisen. Daarvan kan niet zonder deugdelijke motivering worden afgeweken. Gewezen is op de definitie van ‘functie’ (het geheel van taken en taakbestanddelen, gebaseerd op organisatorische doelstellingen, die blijkens de functiebeschrijving moeten worden verricht) en op die van ‘functiebeschrijving’: de beschrijving van de inhoud van de functie. Tot slot is gesteld dat voor een goede uitoefening van de functie een MBO-opleiding vereist is, waarbij onder meer is gewezen op het overleg met de gemalen, de bemiddeling bij belangentegenstellingen en het toezicht op de keuren.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Hij acht het juist dat appellant bij de vaststelling van het besluit tot waardering van betrokkenes functie tot uitgangspunt heeft genomen (slechts) de inhoud van die functie zoals beschreven in de vastgestelde functiebeschrijving.Volgens vaste jurisprudentie van de Raad (CRvB 2 januari 1992, TAR 1992, 51) ziet de rechtspraak waarin is aangegeven dat de functiebeschrijving als grondslag van de waardering moet worden gehanteerd, op functiebeschrijvingen als weergave van de inhoud van de tot de betrokken functie behorende werkzaamheden. Dit spoort ook met de definitie van ‘functiebeschrijving’ waarop door betrokkene is gewezen. De vermelding van een functie- of opleidingseis in of bij een functiebeschrijving heeft in beginsel slechts een indicatieve betekenis. Dit is niet beperkt tot de door betrokkene bedoelde situatie van het gebruik van een chefs-formulier. Eerst bij de waardering van een functie wordt definitief vastgesteld welk opleidings- en denkniveau vereist is voor een normaal goede uitoefening van die functie. Het is ook om die reden dat volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 juli 1999, LJN AA8646, TAR 1999, 125) tegen het onderdeel van een functiebeschrijving waarbij het gaat om functie-eisen, geen bezwaar (en beroep) mogelijk is. Het is daarbij niet van belang of de beschrijving van de functie al dan niet is vastgesteld door het bestuursorgaan dat ook de waardering van de functie vaststelt. De Raad kan de rechtbank met haar andersluidende opvatting daarover niet volgen.
5.2. De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat appellant bij de vaststelling van de score voor het gezichtspunt ‘kennis’ niet mocht uitgaan van een lagere beroepsopleiding. Hij deelt appellants opvatting dat de functie van betrokkene van geheel uitvoerende aard is. De namens betrokkene genoemde aspecten acht de Raad niet zo zwaar dat deze moeten leiden tot een hogere score. Daarbij betrekt de Raad ook de ter zitting door betrokkene zelf beschreven kern van zijn werkzaamheden betreffende de aan- en afvoer van water. Het standpunt van appellant dat voor het op normaal goede wijze uitoefenen van betrokkenes functie niet een middelbare beroepsopleiding is vereist, berust naar het oordeel van de Raad niet op onvoldoende gronden.
5.3. Gelet op het vorenstaande kan de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit is vernietigd, geen stand houden. Het door betrokkene bij de rechtbank ingestelde beroep moet ongegrond worden verklaard.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.W. Loots als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.J.W. Loots.
HD
24.07

