
Jurisprudentie
AY6972
Datum uitspraak2006-08-17
Datum gepubliceerd2006-08-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3026 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3026 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Is straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig aan gepleegd plichtsverzuim?
Uitspraak
05/3026 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2005, 04/1986 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.M. Punt, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Namens het College is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Punt, voornoemd. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door T.J. Kriek, werkzaam bij de Brandweer Amsterdam, en mr. E. Sinnema, werkzaam bij het College.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Aan appellant, ten tijde van belang [naam functie] bij de Brandweer Amsterdam, is bij besluit van 22 december 2003 de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Daaraan is ten grondslag gelegd het appellant gemaakte verwijt dat hij zonder enige noodzaak en zonder toestemming een bij een brandweerauto behorend mobiel telefoon-toestel (hierna: diensttoestel) enige tijd buiten werking heeft gesteld en vervolgens heeft verruild met een identiek, maar gebrekkig toestel (hierna: privétoestel) en dat hij geen toestemming heeft gevraagd voor de door hem verrichte nevenwerkzaamheden waaraan hij per week gemiddeld meer tijd besteedt dan het toegestane gemiddelde van 12 uur.
1.2. Na bezwaar heeft het College het strafontslag gehandhaafd bij het bestreden besluit van 6 april 2004.
2. De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft in het hoger-beroepschrift erkend dat vaststaat dat hij zijn privé-toestel heeft verwisseld voor het diensttoestel. Hij betwist dat vaststaat, zoals de rechtbank heeft overwogen, dat appellant de verwisseling opzettelijk heeft verricht. Nadat hij de diensttelefoonnummers van de SIMkaart van de diensttelefoon had gekopieerd ten behoeve van zijn vrouw, “moeten de telefoons per abuis zijn verwisseld”. Appellant heeft gesteld dat het feit dat in het privétoestel een ‘verwisselde sticker’ is aangetroffen, niet zonder meer aan hem kan worden toegeschreven.
3.2. Appellant is met betrekking tot het verwijt van de verrichte nevenwerkzaamheden van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de gegeven aan-wijzingen niet in acht heeft genomen. Het College was namelijk op de hoogte van de autorijschool van appellant. Voorts rechtvaardigt een overschrijding van het maximum aantal toegestane uren “met slechts 3 uur” op zichzelf geen strafontslag, aldus het hoger-beroepschrift.
4. Het College kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. In het verweerschrift in hoger beroep heeft het College nogmaals uiteengezet dat appellant bewust de telefoontoestellen heeft verwisseld en dat door die gedraging niet alleen de veiligheid in gevaar is gebracht maar ook het vertrouwen in appellant als integer brandweerman is geschonden. Het College blijft voorts van opvatting dat het de niet-naleving door appellant van de regels betreffende het verrichten van nevenwerkzaamheden mede mocht betrekken bij het opleggen van de straf.
5. De Raad overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
5.1. Hij volgt het College en de rechtbank in de opvatting dat appellant het diensttoestel bewust heeft verwisseld voor het privétoestel. De Raad acht, met het College, in dat verband onaannemelijk dat een ander dan appellant de eigendomssticker uit het diensttoestel heeft overgebracht op het verwisselde privétoestel. Het College heeft dat overtuigend uiteengezet in het verweerschrift in hoger beroep en nader geadstrueerd ter zitting. De Raad volgt het College voorts in zijn opvatting dat appellant zich met betrekking tot het verwisselen van de diensttelefoon aldus heeft schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim.
5.2. De Raad acht ook het aan appellant gemaakte verwijt dat hij de regels betreffende het verrichten van nevenwerkzaamheden niet heeft nageleefd, juist. Appellant heeft aan het College desgevraagd zelf geantwoord dat hij gemiddeld 15 uur per week actief was in zijn autorijschool; ook in het hoger-beroepschrift heeft hij het zelf over een overschrijding (van de toegestane 12 uur) met 3 uur per week.
5.3. In hetgeen door en namens appellant nog ter zitting naar voren is gebracht, onder andere betreffende zijn jarenlang goed en integer functioneren en betreffende niet bestraft niet-integer gedrag door anderen binnen de Amsterdamse brandweer, ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet had mogen overgaan tot het opleggen van de zwaarste straf. Het College mocht, mede gelet op de positie van appellant als hoofd-brandwacht, hoge eisen stellen aan de integriteit. Reeds omdat eerst ter zitting en slechts in algemene termen iets naar voren is gebracht over mogelijk andere, ongestraft gebleven, integriteitsschendingen, moet de Raad daaraan voorbijgaan.
5.4. De Raad acht de opgelegde straf niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim en hij ziet ook in de gevolgen van die straf voor appellant en zijn gezin geen grond voor het oordeel dat de strafoplegging de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
6. De Raad komt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. In het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
28.07

