
Jurisprudentie
AY7002
Datum uitspraak2006-08-22
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01388/06 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01388/06 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening.
Uitspraak
22 augustus 2006
Strafkamer
nr. 01388/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 10 juni 2002, nummer 12/039190-01, ingediend door mr. F.J. Koningsveld, advocaat te Breda, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Economische Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "medeplegen van opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1 lid 1 aanhef onder a van de Wet milieubeheer, begaan door een rechtspersoon" veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,-, subsidiair 130 dagen hechtenis, waarvan € 20.000,-, subsidiair 120 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat de aanvrager zal voldoen "aan al hetgeen in de dwangsombeschikking van de gemeente aan [A] vermeld staat".
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde - te weten dat de gemeente de hiervoor onder 1 genoemde beschikking heeft herzien, in die zin dat zij heeft bepaald dat de aanvrager zelf ervoor dient te zorgen dat de verontreinigde grond wordt afgevoerd, hetgeen meebrengt dat de aanvrager "niet meer kan en behoeft te voldoen aan de bijzondere voorwaarde" die is gesteld in voormeld vonnis - behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 augustus 2006.

