Jurisprudentie
AY7010
Datum uitspraak2006-08-23
Datum gepubliceerd2006-08-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers390026/cv/06-1736
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2006-08-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers390026/cv/06-1736
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Vermindering arbeidsduur op grond van Wet Aanpassing Arbeidsduur; verzochte spreiding van arbeidsuren over 4 werkdagen per week niet toegestaan. Alternatief in overweging gegeven.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 390026 CV 06-1736
vonnis d.d. 23 augustus 2006
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: S.M.C. Postma, FNV Bondgenoten te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.N.M. Groen.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
1.1 de dagvaarding van 27 februari 2006 met producties;
1.2 de conclusie van antwoord met producties;
1.3 de conclusie van repliek;
1.4 de akte c.q. aanpassing conclusie van repliek van de zijde van [eiser];
1.5 de conclusie van dupliek met productie;
1.6 de akte van de zijde van [eiser].
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
2.1 [eiser] vordert [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen tot het inwilligen van zijn verzoek om op basis van de Wet Aanpassing Arbeidsduur, werkzaam te zijn gedurende 36 uur per week, verdeeld over maandag tot en met donderdag in zijn gebruikelijke werkzaamheden en onder handhaving van alle bestaande arbeidsvoorwaarden, alsmede veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 250,-- aan buitengerechtelijke kosten, kosten rechtens.
2.2 [gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat het volgende vast:
a. [eiser] is sedert 1 november 1990 in dienst van [gedaagde], laatstelijk als commercieel/technisch medewerker op de afdeling calculatie/verkoop.
b. Op die afdeling zijn naast [eiser] nog 4 andere calculators werkzaam; allen werken fulltime (5 dagen per week van 8 uur per dag).
c. Bij brief van 31 maart 2005 heeft [eiser] verzocht om aanpassing van zijn arbeidsduur van een 40-urige naar een 36-urige werkweek per 1 augustus 2005.
d. In diezelfde brief heeft hij kenbaar gemaakt die uren te willen spreiden over vier dagen van 9 uur per dag, meer specifiek over de maandag tot en met donderdag van 07.30 uur tot 17.00 uur.
e. Naar aanleiding van dat verzoek heeft een tweetal gesprekken plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [eiser] op respectievelijk 11 april 2005 en 13 juni 2005, waarbij door [gedaagde] afwijzend is gereageerd op het verzoek van [eiser]; overigens verschillen partijen van inzicht over de precieze inhoud van die gesprekken.
f. De afwijzende beslissing is [eiser] bevestigd bij brief van 7 juli 2005.
g. Bij brief van 13 juli 2005 heeft [eiser] tegen die beslissing geprotesteerd en aangevoerd dat de beslissing is genomen buiten de wettelijke beslistermijn van 3 maanden.
h. [gedaagde] heeft haar afwijzende beslissing niettemin gehandhaafd, ook in de correspondentie die nadien tussen partijen, althans hun gemachtigden is gevoerd.
3.2 [eiser] meent dat zijn verzoek tot aanpassing van de arbeidsduur op de door hem gewenste wijze door [gedaagde] dient te worden gehonoreerd en vordert een veroordeling van [gedaagde] in die zin. Volgens [eiser] is het niet inwilligen van zijn verzoek niet alleen niet redelijk en niet juist op grond van de Wet Aanpassing Arbeidsduur, maar getuigt het evenmin van goed werkgeverschap. In de visie van [eiser] kan hij in zijn functie de werkzaamheden zodanig organiseren, dat aansluiting bij de gewenste werktijden plaatsvindt en laat ook de praktijk zien dat de gevraagde wijziging het bedrijfsbelang van [gedaagde] niet schaadt. [eiser] wijst daarbij onder meer op het feit dat een aantal collega’s binnen [gedaagde] 4 dagen per week werkt, althans heeft gewerkt.
3.3 [gedaagde] voert kort gezegd ten verwere aan, dat de functie van [eiser] zich er niet voor leent om structureel in deeltijd, dat wil zeggen gedurende 4 dagen in de week te worden uitgevoerd. Bovendien is de door [eiser] gewenste spreiding volgens haar in strijd met het binnen haar organisatie gevoerde bedrijfsbeleid ten aanzien van werktijden en zou die spreiding de werkprocessen van [gedaagde] ernstig beïnvloeden en verstoren.
3.4 Vooropgesteld wordt dat [gedaagde] terecht heeft opgemerkt dat het verzoek van [eiser] in twee onderdelen uiteenvalt: enerzijds in de door hem verzochte aanpassing van de arbeidsduur en anderzijds in de door hem verzochte spreiding van de te werken uren.
3.5 [eiser] heeft zijn bij brief van 13 juli 2005 ingenomen standpunt, dat de beslissing tot afwijzing van zijn verzoek is genomen buiten de wettelijke beslistermijn van 3 maanden, in deze procedure herhaald. De vraag of dat standpunt juist is, kan in het kader van deze procedure onbeantwoord blijven, nu de sanctie die lid 10 van artikel 2 van de Wet Aanpassing Arbeidsduur (WAA) op die mogelijke overschrijding van de beslistermijn stelt, slechts ziet op de verzochte aanpassing van de arbeidsduur, terwijl dat deel van het verzoek van [eiser] kennelijk niet -langer- ter discussie staat. Immers heeft [gedaagde] zich bij dupliek (nogmaals) expliciet akkoord verklaard met de door [eiser] verzochte verkorting van de arbeidsduur van 40 uur naar 36 uur per week. In zoverre ligt de vordering dan ook voor toewijzing gereed.
3.6 Kern van het geschil is dan ook niet de door [gedaagde] verzochte vermindering van de arbeidsduur, maar de door [eiser] gewenste spreiding van de arbeidsuren over 4 dagen van 9 uur per week. Krachtens artikel 2 lid 6 WAA stelt de werkgever in beginsel de spreiding van de arbeidsuren vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, maar kan hij de gewenste spreiding van de uren wijzigen indien hij daarbij een zodanig belang heeft dat de wens van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. In de Memorie van Toelichting van de WAA is ten aanzien van de spreiding van de uren voorts nog gesteld, dat “vooropgesteld moet worden dat een werknemer op basis van goed werknemerschap bij zijn verzoek om aanpassing van de arbeidsduur in relatie tot de werktijden rekening dient te houden met de normale bedrijfstijden. Een werkgever kan een verzoek van een werknemer om buiten de normale bedrijfstijden te gaan werken om die reden afwijzen. Voor de bedrijfsvoering is het noodzakelijk dat werknemers binnen de gebruikelijke bedrijfstijden werken. Voor dit belang moet de wens van de werknemer naar eisen van redelijkheid en billijkheid wijken”.
3.7 Niet is betwist dat de werktijden binnen [gedaagde] zijn vastgesteld in overleg tussen directie en ondernemingsraad en dat daarbij voor alle afdelingen een acht-urige werkdag tot uitgangspunt is genomen. Voorts is niet betwist dat de werktijden voor de afdeling van [eiser] zijn van 8:00 uur tot 16:30 uur. Het verzoek van [eiser] zijn werk te mogen verrichten in 4 werkdagen van 9 uur betekent dan ook een verzoek om buiten de in de -gehele- onderneming geldende bedrijfstijden te mogen gaan werken. Van [gedaagde] kan niet worden gevergd dat zij dat verzoek inwilligt, mede met het oog op de aanpassing die dat van haar bedrijfsbeleid vraagt. Een aanpassing die bovendien -waarschijnlijk- de goedkeuring van de ondernemingsraad behoeft. Dat mogelijk regelmatig wordt gewerkt buiten de vastgestelde bedrijfstijden, zoals [eiser] stelt, maar [gedaagde] gemotiveerd betwist, doet aan dit oordeel niet af. Evenmin doet daaraan af, dat een drietal collega’s van [eiser] –[namen collega's ]-, gedurende kortere of langere tijd 4 dagen per week werken of hebben gewerkt, nu ten aanzien van [namen collega's] onweersproken is gesteld dat met hen geen 9-urige werkdagen zijn overeengekomen en ten aanzien van allen geldt dat het een tijdelijke situatie betreft althans betrof.
3.8 Dat een aantal collega’s van [eiser] gedurende 4 dagen per week werken of hebben gewerkt, rechtvaardigt ook niet zonder meer de conclusie dat een 4-daagse werkweek ook voor [eiser] tot de mogelijkheden behoort. [eiser] heeft niet betwist dat de collega’s die hij heeft genoemd werkzaam zijn in een andere functie, terwijl hij evenmin heeft betwist dat de ten aanzien van hen geschetse situatie tijdelijk is of was. Ook heeft [eiser] niet betwist, dat hij als calculator van een project een spilfunctie vervult binnen dat project, zodat voorstelbaar is dat het uit een oogpunt van efficiency en effectiviteit van de bedrijfsvoering voor [gedaagde] problemen oplevert indien [eiser] structureel gedurende slechts 4 dagen per week zou gaan werken. Van persoonlijke omstandigheden waarmee bij de vaststelling van de werktijden (nog) rekening zou kunnen worden gehouden is niets gesteld of gebleken.
3.9 Geconcludeerd moet dan ook worden dat de wens van [eiser] met betrekking tot de spreiding van de arbeidsuren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken voor het bedrijfsbelang van [gedaagde]. De vordering van [eiser] zal, voor zover deze ziet op de verzochte spreiding van arbeidsuren over maandag tot en met donderdag, dan ook worden afgewezen.
3.10 Overigens heeft [gedaagde] herhaaldelijk aangegeven bereid te zijn [eiser] -als uiterste compromis- een verdeling te bieden, waarbij hij de ene week 4 dagen en de andere week 5 dagen van 8 uur zou gaan werken. Hoewel een dergelijke verdeling in het kader van deze procedure niet kan worden toegewezen, omdat zo’n verdeling niet, althans niet op die wijze is gevorderd (ook niet subsidiair) biedt dit voor partijen mogelijk een oplossing van het tussen hen gerezen geschil. Immers is niet gebleken dat [eiser] afwijzend staat tegenover een dergelijk alternatief. Integendeel: hij zou dat alternatief eerder zelf hebben geopperd. Nu met een dergelijke verdeling bovendien passend uitvoering zou worden gegeven aan de bepalingen uit de WAA, geeft de kantonrechter partijen uitdrukkelijk in overweging daarover in overleg te treden.
3.11 De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu [gedaagde] bereid is te voldoen aan het deel van de vordering dat toewijsbaar is geoordeeld, namelijk de verzochte verkorting van de arbeidsduur van 40 uur naar 36 uur per week.
3.12 De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu niet is toegelicht waaruit die kosten hebben bestaan, zelfs niet nadat [gedaagde] bij antwoord gemotiveerd heeft betwist dat die kosten zijn gemaakt. Voor zover er al kosten zijn gemaakt, is niet gesteld of gebleken, dat er meer kosten zijn gemaakt dan die waarvoor de artikelen 237 tot en met 241 Rv reeds een vergoeding plegen in te houden.
3.13 Nu beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot het inwilligen van het verzoek van [eiser] om op basis van de Wet Aanpassing Arbeidsduur werkzaam te zijn gedurende 36 uur per week;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op woensdag 23 augustus 2006.