Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7024

Datum uitspraak2006-08-10
Datum gepubliceerd2006-08-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1102/2005 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Artikel 45 lid 1 GDW. Klager kan niet worden ontvangen in zijn hoger beroep.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Bij vervroeging Beslissing van 10 augustus 2006 de zaak onder rekestnummer 1102/2005 GDW van: [X], wonende te [plaats], APPELLANT t e g e n [Y], gerechtsdeurwaarder te [plaats], GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 19 juli 2005 ingekomen een verzoekschrift van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 12 juli 2005, waarbij de klacht van appellant tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard. 1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 20 maart 2006 een brief ter griffie van het hof ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 juni 2006. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen, zij hebben het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken. 3. De ontvankelijkheid van klager in het hoger beroep 3.1.Op grond van artikel 45, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet, verder te noemen, Gdw, kan tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar door onze Minister, de gerechtsdeurwaarder of de klager binnen dertig dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving bedoeld in artikel 43, zesde lid, bij met redenen omkleed beroepschrift, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. 3.2. Artikel 45, tweede lid, bepaalt dat het beroepschrift wordt ingediend bij de griffier van het gerechtshof tezamen met een authentiek afschrift van de beslissing waartegen het beroep is gericht. 3.3. Op 19 juli 2005 is een geschrift ter griffie ingekomen waarin klager in verband met een verblijf in het buitenland het hof verzoekt hem tot 18 oktober 2005 uitstel te verlenen voor het indienen van stukken, raadplegen van deskundigen en het opstellen van een beroepschrift. 3.4. Na 18 oktober 2005 heeft de griffie van het hof klager verzocht de gronden vóór 16 december 2005 aan te vullen. 3.5. Ter terechtzitting van het hof heeft klager – daar naar gevraagd - naar voren gebracht dat hij op 15 december 2005 een brief heeft gedeponeerd in de brievenbus van het hof. Van deze brief heeft klager een kopie ter zitting overgelegd. Hieruit blijkt dat de brief niet is geadresseerd aan het gerechtshof te Amsterdam en ook niet vermeldt tot welke kamer de brief zich richt. De brief vermeldt ook geen rolnummer en draagt als brievenhoofd uitsluitend de naam en het adres van klager. De griffier heeft ter terechtzitting medegedeeld dat deze brief niet in het dossier is aangetroffen. Het hof moet vaststellen dat meergenoemde brief het hof niet heeft bereikt – wellicht door de gebrekkige adressering daarvan. Nu het pro forma verzoekschrift van 19 juli 2005 geen gronden bevat, kan klager, gelet op het bepaalde in artikel 45, eerste lid Gdw, niet worden ontvangen in zijn hoger beroep 3.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 4. De beslissing Het hof: - verklaart klager niet ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 10 augustus 2006 door de rolraadsheer. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 12 juli 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de gevoegde klachten met zaaknummers 76 en 142.2004 van: [X], wonende te [plaats], klager, tegen: 1. [Y], kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [plaats], 2. [Z], gerechtsdeurwaarder te [plaats], beklaagden. Verloop van de procedure Bij brieven met bijlagen van 10 maart 2004 (zaaknummer 76.2004) en 26 april 2004 (zaaknummer 142.2004) heeft klager klachten ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders. Op 8 april 2004 en 30 juni 2004 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend tegen de klachten. De klachten zijn gevoegd behandeld ter terechtzitting van 22 februari 2005, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is de behandeling voortgezet op 5 april 2005. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. Bij brief van 15 april 2005 heeft klager een bewijsaanbod gedaan en getuigen aangemeld. Bij brief van 19 april 2005 hebben de gerechtsdeurwaarders nader gereageerd op door klager ter zitting van 5 april 2005 ingenomen standpunten en aanvullende stukken overgelegd De behandeling is voortgezet op 7 juni 2005, alwaar klager en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. Van de behandeling zijn aantekeningen gemaakt. Op 7 juni 2005 is tevens een getuigenverhoor gehouden waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt. De zaak is verder behandeld in raadkamer van 9 juni 2005. De uitspraak is bepaald op 12 juli 2005. 1. De feiten In beide zaken a) Bij vonnis van 31 juli 2003 is klager door de Kantonrechter te ’s-Hertogenbosch in reconventie veroordeeld -voor zover hier van belang- tot ontruiming van het door hem gehuurde voor het geval hij niet binnen de in het vonnis gestelde termijn aan zijn betalingsverplichting zou voldoen. b) Op 22 september 2003 is klager de ontruiming aangezegd tegen 30 september 2003. c) Bij brief van 25 september 2003 heeft gerechtsdeurwaarderskantoor [naam] klager onder meer medegedeeld dat de vordering tot en met september 2003 inclusief de voorbereiding van de ontruiming door klager was voldaan maar dat daardoor de op 30 september 2003 geplande ontruiming niet was geannuleerd. d) Bij vonnis van 6 november 2003 heeft de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch de door klager in kort geding gevorderde staking van de executie van hiervoor onder a) vermelde vonnis afgewezen en heeft klager in de kosten veroordeeld. e) Bij brief van 12 november 2003 is klager de gerechtelijke ontruiming van zijn woning aangezegd tegen 20 november 2003 om 09.00 uur. In die brief staat tevens vermeld – voor zover hier van belang-:“Ter voorkoming van de gerechtelijke ontruiming dient u uiterlijk 5 dagen van te voren de sleutels te onzen kantore af te geven en het gehuurde in goede staat op te leveren. Hiervoor dient u PER OMGAANDE contact op te nemen met de verhuurder. Voor het maken van een afspraak voor inspectie van het gehuurde.” f) Op 14 november 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder klager de ontruiming bij exploot aangezegd. g) Bij exploot van 14 november 2003 is ook het door de voorzieningenrechter op 6 november 2003 gewezen vonnis aan klager betekend. h) Bij exploot van 26 januari 2003 heeft de gerechtsdeurwaarder uit hoofde van het door de kantonrechter op 31 juli 2003 gewezen vonnis en het door de voorzieningenrechter op 6 november 2003 gewezen vonnis ten laste van klager beslag gelegd onder de Postbank ter verzekering van betaling van – voor zover hier van belang- de proceskosten in kortgeding, de executiekosten uit hoofde van het vonnis van 31 juli 2004 en de nakosten. i) Op 28 januari 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager betekend het proces-verbaal van het ten laste van hem gelegde beslag onder de Postbank N.V. 2. De klacht In de zaak met nummer 76.2004 Klager klaagt samengevat over het volgende A. De gerechtsdeurwaarder heeft op 14 november 2003 geweigerd zich als bevoegd en daarmee terzake kundig gerechtsdeurwaarder te legitimeren ondanks een daartoe strekkend verzoek als bedoeld in artikel 13 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Door deze handelwijze heeft de gerechtsdeurwaarder zich onttrokken aan zijn “Belehrungsplicht”. Gelet op de ernst van de situatie, het betrof een aanstaande ontruiming van een woning, is deze handelwijze in strijd met de juiste uitoefening van de ambtsvervulling. Klager is op geen enkele wijze geïnformeerd over de gevolgen en nog te nemen rechtsmaatregelen dan wel heeft geen enkele toelichting gekregen. B. Op vrijdag 14 november 2003 is ten kantore van de verhuurder een afspraak gemaakt met betrekking tot de eindcontrole van de woning inzake de gedwongen ontruiming. De gerechtsdeurwaarder zou daarbij aanwezig zijn maar is niet op komen dagen. Klager verwijst daarvoor naar de inhoud van de door de gerechtsdeurwaarder naar hem verzonden brief van 12 november 2003. Ter zitting van 22 februari 2005 heeft klager dit klachtonderdeel aangevuld met de stelling dat hij met toestemming van de verhuurder bepaalde zaken in de woning mocht achterlaten en dat hij de sleutels op de dag van ontruiming mocht inleveren. C. De gerechtsdeurwaarder heeft een proces-verbaal van beslag (in een andere zaak) betekend aan een van zijn woonstede tevens zijnde GBA-adres afwijkend adres. Naast de betekeningskosten heeft de gerechtsdeurwaarder hiervoor tevens ten onrechte informatiekosten in rekening gebracht. D. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met de waarheid in de kantlijn van het exploot van 14 november 2003 heeft vermeld dat klager “... weigerde het exploot aan te nemen”zodat het exploot aan hem in persoon is betekend. In de zaak met nummer 142.2004 E. Klager klaagt over het feit dat de gerechtsdeurwaarder op het moment van het leggen van het beslag onder de Postbank niet in het bezit was van een geldige titel. Klager stelt de vordering uit hoofde van het vonnis van 31 juli 2003 al te hebben voldaan aan een andere gerechtsdeurwaarder. Klager verwijst daartoe naar een door hem overgelegde brief van deze gerechtsdeurwaarder van 25 september 2003. Klager acht het in strijd met de wet dat een reeds ten uitvoer gelegd vonnis nogmaals ten uitvoer wordt gelegd. F. Daarnaast maakt klager bezwaar tegen (de hoogte van) de in rekening gebrachte nakosten. En het feit dat voor deze kosten beslag is gelegd zonder bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv. Klager stelt dat hij de proceskosten en de nakosten reeds medio november 2003 heeft overgemaakt op de derdengeldrekening van de advocaat. G. Als laatste bestrijdt klager de noodzaak en redelijkheid van de aan hem in rekening gebrachte informatiekosten. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders In beide zaken De gerechtsdeurwaarder erkent de aan de klacht in onderdeel ten grondslag gelegde feiten maar is van mening dat dit onder de gegeven omstandigheden – hij was nog niet in het bezit van een legitimatiebewijs en het feit hij kon zich legitimeren aan de hand van zijn rijbewijs en het ambtelijk stuk- niet behoren te leiden tot een tuchtrechtelijke maatregel. De gerechtsdeurwaarders hebben de andere klachten gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op dit verweer ingegaan. 4. Beoordeling van de klacht In de zaak met nummer 76.2004 Ad A Uitgangspunt is dat een gerechtsdeurwaarder zich op grond van de Gerechtsdeurwaarderswet desgevraagd dient te legitimeren. De gerechtsdeurwaarder erkent ook het voorgeschreven legitimatiebewijs niet te hebben getoond. Weliswaar heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift maar naar het oordeel van de Kamer is dat gezien de door de gerechtsdeurwaarder opgegeven omstandigheden niet van zodanige betekenis dat tuchtrechtelijk een reactie behoort te volgen. Ad B (eerste onderdeel) Dat de gerechtsdeurwaarder aanwezig zou zijn bij de eindcontrole van de woning van klager volgt niet uit de inhoud van de door de gerechtsdeurwaarder aan klager verzonden brief. Voor het tweede onderdeel van de klacht is klager toegelaten tot het bewijs dat hij bepaalde zaken met instemming van de verhuurder in de woning mocht laten staan en dat hij met de verhuurder had afgesproken dat hij de sleutels op de dag van ontruiming mocht inleveren. Hiertoe is een getuigenverhoor ten overstaan van de voorzitter gehouden op 7 juni 2005. Tijdens het gehouden getuigenverhoor heeft de door klager naar voren gebrachte getuige de heer P. Lensen - voor zover hier van belang verklaart: "Op 17 november 2003 heeft een inspectie plaatsgevonden in de woning van klager aan [adres]. Bij die inspectie was ik aanwezig. Aldaar is vastgelegd welke werkzaamheden nog moesten worden verricht om de kosten voor klager zo laag mogelijk te houden. De door klager gestelde afspraak dat hij de sleutels op de dag van ontruiming in mocht leveren is nimmer gemaakt. Dat is ongebruikelijk en past niet in de gedragslijn van de Stichting. Ik ben op de ochtend van de ontruiming aanwezig geweest. Ik was nieuwsgierig of hetgeen op 17 november 2003 met klager was afgesproken ook was uitgevoerd. Ik heb geconstateerd dat klager nog bezig was met het leeghalen van de woning." Naar het oordeel van de Kamer is klager op grond van het voorgaande niet geslaagd in zijn bewijs met betrekking tot de door hem gestelde afspraken. Voor het horen van de andere door klager genoemde getuigen is naar het oordeel van de Kamer geen aanleiding, nu die getuigen volgens klager alleen zouden moeten verklaren dat de woning ook daadwerkelijk door klager op de dag van ontruiming is ontruimd. Dat is evenwel niet relevant voor het door klager aangeboden bewijs. Vast staat immers dat klager de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder ingeschakelde ontruimingsploeg slechts had kunnen voorkomen door vijf dagen van te voren de sleutels bij de gerechtsdeurwaarder in te leveren. Klager blijkt dat niet te hebben gedaan. Enig klachtwaardig handelen van de gerechtsdeurwaarders is derhalve niet vast komen te staan. Ad C De gerechtsdeurwaarder heeft de overbetekening van het onder de Postbank gelegde beslag gedaan aan het adres dat door klager in een aan de verhuurder gerichte brief had vermeld. Klager heeft een kopie van dit exploot zelf overgelegd zodat moet worden geconcludeerd dat het exploot klager aldaar heeft bereikt zodat de klacht bij gebrek aan belang ongegrond dient te worden verklaard. Ad D Ten aanzien van deze klacht geldt dat een door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt exploot een authentieke akte betreft waarvan de bewijskracht vast staat, wat betekent: totdat het tegendeel is bewezen. Hetgeen door klager op dit punt is aangevoerd geeft naar het oordeel van de Kamer geen aanleiding voor de conclusie dat door de gerechtsdeurwaarder klachtwaardig is gehandeld. Uit hetgeen door klager is gesteld kan worden afgeleid dat hij het exploot niet wenste aan te nemen voordat de gerechtsdeurwaarder op de stukken had aangetekend dat hij weigerde zich te legitimeren en hem in staat te stellen te controleren of klager te doen had met een vakbekwaam specialist. Het is de Kamer niet duidelijk op welk gronden klager meent voorwaarden te kunnen stellen aan het uitreiken van een exploot. Kennelijk heeft de gerechtsdeurwaarder hieruit, en dat is niet onbegrijpelijk, de conclusie getrokken dat klager weigerde het exploot in ontvangst te nemen. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken. In de zaak met nummer 142.2004 Ad E Deze klacht treft geen doel omdat door de gerechtsdeurwaarder op grond van het bepaalde in artikel 434a Rv. beslag is gelegd voor de executiekosten namelijk de kosten van de ontruiming en de betalingen waarop klager zich beroept zien op kosten voortvloeien uit het door hem verloren executiegeschil. Ad F Ten aanzien van de nakosten heeft het Gerechtshof te Amsterdam in een vergelijkbarezaak in hoger beroep geoordeeld dat het in rekening brengen van nasalaris een voor een gerechtsdeurwaarder niet ongebruikelijke handeling is, nu het betreft een forfaitair bedrag voor handelingen die worden verricht nadat een vonnis is gewezen, zoals ook in de advocatuur reeds geruime tijd is aanvaard. Het Hof kwam in die zaak tot het oordeel dat een dergelijke handelwijze niet tuchtrechtelijk laakbaar was. De Kamer ziet geen aanleiding op dit punt anders te beslissen. Dit klachtonderdeel treft dus evenmin doel. Ad G Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde nota's staat vast dat de informatiekosten zijn gemaakt. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is hier niet gebleken. 5. Op grond van het voorgaande dient de klacht op alle onderdelen ongegrond te worden verklaard en wordt beslist als volgt. BESLISSING In beide zaken De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: ?verklaart de klachten ongegrond. Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend-voorzitter, mr. R.G. Kemmers en J. Smit leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.