Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7051

Datum uitspraak2006-08-17
Datum gepubliceerd2006-08-29
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06-6505
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bijstand afgewezen omdat belanghebbende een gezamenlijke huishouding met zijn broer zou voeren. Geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, nu geen aanknopingspunten zijn gevonden waaruit de onjuistheid van het standpunt van verweerder kan blijken.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 06 - 6505 WWB uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 augustus 2006 in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mr. M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 13 juli 2006, verzonden op verzonden 25 juli 2006, heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijstand afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekser bij brief van 3 augustus 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 3 augustus 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 augustus 2006, alwaar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, voornoemd en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door R. Waldrom, werkzaam bij de gemeente Purmerend. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Verweerder heeft het besluit gebaseerd op het standpunt dat verzoeker een gezamenlijke huishouding voert met zijn broer, [broer], en dat het gezamenlijk inkomen de toepasselijke bijstandsnorm (voor gehuwden) overschrijdt. 2.3 Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen eruit bestaand dat verweerder verplicht wordt voorschotten te verstrekken. Verzoeker heeft gesteld dat hij geen gezamenlijke aanvraag heeft ingediend met zijn broer en ook geen gezamenlijke huishouding met hem voert. 2.4 Anders dan verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat er vooralsnog onvoldoende grond is het besluit van verweerder voor onjuist te houden. Daarbij acht de voorzieningenrechter niet zozeer bepalend dat de aanvraag door verzoeker en zijn broer gezamenlijk is ingediend, maar wel het gespreksverslag van 12 juli 2006. Daaruit blijkt dat verzoeker samen met zijn broer het huishouden doet, dat zij gezamenlijk boodschappen doen, gezamenlijk televisie kijken en zij gezamenlijk leven. Hoewel het wenselijk was geweest dat verzoeker gedetailleerder naar informatie was gevraagd, is hetgeen in dat verslag is opgenomen wel voldoende om te veronderstellen dat het besluit in de procedure stand zal houden, waarbij in aanmerking wordt genomen dat tijdens de bezwaarprocedure hierover nog meer informatie verzameld kan worden. Tevens is van belang dat verzoeker op het aanvraagformulier bij vraag 4.2.1 onder meer opgeeft geen zelfstandige woonruimte te hebben en de vraag over huurbetaling onbeantwoord laat. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker niet in persoon ter zitting is verschenen en daarmee de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om zijn standpunt dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding te onderbouwen met informatie over de feitelijke situatie. 2.5 Het voorgaande betekent ook dat de stelling van verzoeker, dat aan de omstandigheid dat het aanvraagformulier mede is opgemaakt en ingediend door verzoekers broer geen betekenis kan toekomen, omdat verzoeker door verweerder verplicht werd om het formulier mede te laten invullen door verzoekers broer, geen bespreking behoeft, nu het oordeel van de voorzieningenrechter in hoofdzaak is gebaseerd op het gespreksverslag en gedeeltelijk op de wijze waarop verzoeker het deel van het aanvraagformulier, dat op hem betrekking heeft, heeft ingevuld. 2.6 Nu voorts niet betwist is dat het inkomen van verzoekers broer is gelegen boven de toepasselijke bijstandsnorm, bestaat dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, voorzieningenrechter, en op 17 augustus 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.