Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7066

Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-08-29
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/3889 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

beroep tegen maatregel inhoudende een verlaging van de bijstandsuitkering met 100 % gedurende één maand. Verweerder heeft aan eiser een maatregel opgelegd, omdat eiser door eigen toedoen de arbeid niet heeft behouden. De rechtbank overweegt dat eiser ervoor heeft gekozen een dienstverband voor langere tijd te verruilen voor een onzekere werkkring.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 05/3889 WWB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [naam], wonende te [woonplaats], eiser, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 10 december 2004 heeft verweerder eiser een maatregel opgelegd inhoudende een verlaging van de bijstandsuitkering met 100 % gedurende één maand. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 januari 2005 een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 juni 2005 beroep ingesteld. De zaak is op 26 april 2006 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.L. Plokker, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] Motivering Beoordeeld dient te worden of het bestreden besluit, waarbij verweerder zijn besluit om de uitkering van eiser gedurende een maand te weigeren heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden. Verweerder heeft aan eiser een maatregel opgelegd, omdat eiser door eigen toedoen de arbeid niet heeft behouden. Eiser heeft een dienstverband voor langere tijd verruild voor een tijdelijk dienstverband van zes maanden en is in zijn nieuwe baan in de proeftijd na twee dagen ontslagen. Het ging in beide dienstbetrekkingen om schoonmaakwerk via een uitzendbureau. Verweerder verwijt eiser dat hij een tijdelijk dienstverband is aangegaan voor de duur van zes maanden, terwijl hij nog minstens enkele jaren bij zijn oude werkgever had kunnen werken. Eiser heeft aangevoerd dat hij - nadat zijn vrouw op staande voet was ontslagen - op zoek gegaan is naar een fulltime dienstverband. Eiser is van mening dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat er sprake was van positieverbetering. Hij heeft er geen rekening mee hoeven houden dat het dienstverband na twee dagen proeftijd zou worden beëindigd. Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Tot 1 januari 2005 was er geen sprake van een besluit van verweerder als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Invoeringsregeling WWB. Het primaire besluit dateert van vóór 1 januari 2005. Dit betekent dat nog met toepassing van het alsdan tot 1 januari 2005 geldend artikel 14 van de Abw dient te worden beslist. De rechtbank overweegt dat eiser ervoor heeft gekozen een dienstverband voor langere tijd te verruilen voor een onzekere werkkring. Vergelijking van beide arbeidsovereenkomsten leert dat van uitbreiding van het aantal arbeidsuren niet of nauwelijks sprake is. Er is geen reden om aan te nemen dat er bij de nieuwe werkgever in het geheel bezien een gunstiger situatie bestond dan bij de oude werkgever. De rechtbank is derhalve van oordeel dat eiser het nemen van ontslag bij de oude werkgever in het kader van de Abw verweten kan worden. Indien eiser bij de oude werkgever feitelijk niet fulltime werkte, had het eerder voor de hand gelegen een aanvullend uitzendcontract aan te gaan. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser door eigen toedoen de arbeid in dienstbetrekking niet heeft behouden en dat hem dit kan worden verweten. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Abw was verweerder gehouden aan eiser een maatregel op te leggen. Verweerder heeft deze gedraging terecht gekwalificeerd als vallende onder de vierde categorie van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz . Blijkens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit leidt een gedraging van de vierde categorie ertoe dat 100% van de bijstand gedurende één maand wordt geweigerd. Van dringende redenen die verweerder hadden moeten doen besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel-van Walbeek en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.J. van Rijn.