Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7289

Datum uitspraak2006-08-22
Datum gepubliceerd2006-08-31
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers05/1504 RIOOLR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hantering WOZ-waarde als maatstaf heffing rioolrecht acceptabel. De rechtbank vindt in de door eiser aangevoerde argumenten geen grond voor het oordeel dat hantering van de WOZ-waarde als maatstaf voor de heffing van het rioolrecht in strijd is met de wet of algemene rechtsbeginselen dan wel leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: 05/1504 RIOOLR UITSPRAAK in het geding tussen: [eiser], wonende te [plaats], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Apeldoorn, verweerder. 1. Bestreden besluit Uitspraak op bezwaar van 10 augustus 2005, kenmerk [cijfers], waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen de heffing rioolrecht, aanslagnummer [cijfers], voor het jaar 2005 met betrekking tot de woning [adres] te [plaats] ongegrond heeft verklaard. 2. Procesverloop Eiser heeft bij brief van 13 september 2005 beroep bij de rechtbank ingesteld op de daarin vermelde gronden. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2006, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A. Lindeboom. 3. Motivering 3.1. De heffing rioolrecht is gebaseerd op de door de raad van de gemeente Apeldoorn vastgestelde ‘Verordening rioolrechten 2005’ (hierna: de verordening). De bevoegdheid tot vaststelling van deze verordening ontleent de raad aan artikel 229, eerste lid, onder a, in verbinding met artikel 216 van de Gemeentewet. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de verordening wordt onder de naam ‘rioolrechten’ een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Artikel 4 regelt de maatstaf van de heffing. Volgens het eerste lid wordt het recht geheven naar de waarde in het economisch verkeer van het eigendom. Volgens het tweede lid is deze waarde de op voet van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het belastingjaar valt. In artikel 5 van de verordening is het tarief geregeld. Het recht bedraagt voor elke volle € [bedrag] van de heffingsmaatstaf € [bedrag]. 3.2. Met inachtneming van deze bepalingen heeft verweerder het rioolrecht voor het onderhavige perceel met woning, waarvan eiser het gebruik heeft, vastgesteld op € [bedrag] voor het jaar 2005, waarbij is uitgegaan van een vastgestelde WOZ-waarde van € [bedrag]. 3.3. Eiser heeft zich zowel in bezwaar als in beroep gekeerd tegen de hantering van de WOZ-waarde van het eigendom als maatstaf voor de heffing van het rioolrecht. Aldus is in dit geding de vraag aan de orde of aan artikel 4 van de verordening verbindende kracht moet worden ontzegd. Hierbij moet voorop worden gesteld dat daarvan slechts sprake kan zijn indien de gekozen heffingsmaatstaf is strijd met is de wet of algemene rechtsbeginselen, dan wel leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. 3.3.1 In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is bepaald – voor zover van belang – dat de gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever met deze bepaling de gemeenten een ruime vrijheid willen geven bij het opnemen van heffingsmaatstaven in de belastingverordeningen. Met de restrictie dat het bedrag van een belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen heeft de wetgever willen verbieden dat belastingen worden geheven naar de draagkracht van belastingplichtigen. In de toelichting bij deze bepaling [code] is voorts de waarde in het economisch verkeer van een op de riolering aangesloten object genoemd als voorbeeld van een goed denkbare heffingsmaatstaf voor een rioolafvoerretributie. 3.3.2 In het licht hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser heeft betoogd, niet worden gezegd dat de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf impliceert dat het rioolrecht afhankelijk wordt gesteld van het vermogen van de gebruiker van een eigendom. Er bestaat immers geen vast verband tussen de omvang van de vermogens van de gebruikers van eigendommen en de WOZ-waarden van die eigendommen. Zo zijn vele onroerende zaken niet in gebruik bij eigenaren maar bij anderen zoals bijvoorbeeld huurders, terwijl onroerende zaken die bij eigenaren in gebruik zijn veelal zijn bezwaard met hypotheken. 3.3.3 Op grond van de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis, moet naar het oordeel van de rechtbank voorts worden aangenomen dat het karakter van een rioolafvoerrecht, zoals dat op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet mag worden geheven, zich niet verzet tegen een differentiatie van het tarief anders dan naar de grootte van een huishouden of naar de hoeveelheid afgevoerd water. Dat laatstgenoemde heffingsmaatstaven meer recht zouden doen aan het principe “de vervuiler betaalt”, zoals door eiser (niet ten onrechte) is gesteld, maakt dat niet anders. 3.3.4 Dat in de gemeente Apeldoorn bij de afvalstoffenheffing is gekozen voor een heffing naar de hoeveelheid afval die wordt aangeboden, brengt voorts niet met zich dat de gemeente bij het rioolafvoerrecht voor een soortgelijke maatstaf zou moeten kiezen. Dat de gemeente bij de heffing van het rioolrecht heeft gekozen voor een andersoortige maatstaf betekent, anders dan eiser kennelijk meent, niet dat sprake is van een onaanvaardbare rechtsongelijkheid. Het gaat immers om verschillende belastingen die worden geheven voor verschillende doeleinden, namelijk dekking van kosten van afvalinzameling respectievelijk dekking van kosten ter zake van de gemeentelijke riolering. 3.3.5 Ook de omstandigheid dat eiser bij een relatief hoge WOZ-waarde van zijn woning en een gezinssamenstelling van twee personen een hoger bedrag aan rioolrecht verschuldigd is dan de bewoner van een woning met een lagere WOZ-waarde bij een gezinssamenstelling van meer dan twee personen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hantering van de WOZ-waarde tot een onaanvaardbare rechtsongelijkheid leidt. 3.3.6 Ook overigens heeft de rechtbank in de door eiser aangevoerde argumenten geen grond gevonden voor het oordeel dat hantering van de WOZ-waarde als maatstaf voor de heffing van het rioolrecht in strijd is met de wet of algemene rechtsbeginselen dan wel leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Artikel 4 van de verordening is derhalve niet onverbindend te achten. 3.4. Eiser heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het bedrag van de heffing. Hiermee is de vraag aan de orde of artikel 5 van de verordening inzake het tarief van het rioolrecht verbindende kracht heeft. 3.4.1 In artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. 3.4.2 Zoals verweerder heeft aangegeven bedroegen voor het jaar 2005 de geraamde lasten ter zake van de gemeentelijke riolering € [bedrag] en de geraamde opbrengsten uit de heffing van de rioolrechten € [bedrag]. Het tarief van de rioolrechten voor het jaar 2005 is derhalve niet in strijd met het bepaalde in de Gemeentewet. Ook anderszins is niet gebleken dat dit tarief onrechtmatig is. Dat sinds 2001 geen rioolrecht meer werd geheven in Apeldoorn en het rioolrecht weer per 2005 is ingevoerd – hetgeen volgens eiser getuigt van een “onbegrijpelijk zigzag-begrotingsbeleid ten aanzien van de heffing van rioolrechten” – biedt geen grond voor een ander oordeel. Verweerder heeft overigens in het bestreden besluit genoegzaam uiteengezet waarom gekozen is voor herinvoering van het rioolrecht. Artikel 5 van de verordening is derhalve evenmin onverbindend te achten. 3.5. Niet is geschil is dat verweerder ten aanzien van eiser een juiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in de verordening. Het bestreden besluit kan derhalve in rechte stand houden. Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding. 4. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. K. van Duyvendijk en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.