Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7322

Datum uitspraak2006-08-30
Datum gepubliceerd2006-09-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0500409
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontbindinghuurovereenkomst. Uitspraak afgestemd op beslissing in bodemprocedure. Geschil over betaling kosten procedure. Geen royement..


Uitspraak

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [appellant], toevoeging, procureur: mr J.V. van Ophem, tegen Stichting IN, gevestigd te Groningen, geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: de Stichting, procureur: mr P.R. van den Elst. De inhoud van het tussenarrest d.d. 22 maart 2006 wordt hier overgenomen. Het verdere procesverloop Ingevolge voormeld tussenarrest heeft [appellant] een als zodanig aangeduide postinterlocutoire akte genomen, welke is gevolgd door een akte aan de zijde van de Stichting. [appellant] heeft vervolgens nog een akte genomen, waarop de Stichting met een antwoordakte heeft gereageerd. Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest. De verdere beoordeling 1. Na het al genoemde tussenarrest heeft de kantonrechter te Groningen - op 5 april 2006 - in het tussen partijen aanhangige bodemgeschil vonnis gewezen en daarbij de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. 2. In zijn laatste akte heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij, kennisgenomen hebbende van het vonnis in de bodemzaak, om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen de onderhavige hoger beroepprocedure te staken. Om die reden wenst hij dat de procedure wordt geroyeerd, daarbij aangevende dat partijen nog van mening verschillen omtrent de proceskosten. De Stichting heeft bij antwoordakte laten weten niet in te stemmen met royement van de procedure omdat [appellant] niet meer heeft gereageerd op het voorstel van de Stichting omtrent het vastleggen van een betalingsregeling omtrent de proceskosten. 3. Hetgeen partijen in het onderhavige geschil over en weer hebben aangevoerd, kan thans verder onbesproken blijven. Immers, in het algemeen geldt dat, indien in kort geding moet worden beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een vonnis in de hoofdzaak heeft gewezen, de voorzieningenrechter in beginsel zijn beslissing op dat oordeel van de bodemrechter dient af te stemmen, ongeacht of het betreffende vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Slechts onder omstandigheden kan plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, bijvoorbeeld indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dat vonnis mogelijk aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht (zie HR 19 mei 2000, NJB 2000, afl. 23 no. 134C). Het hof stelt vast dat omtrent de aanwezigheid van een uitzondering als hiervoor bedoeld door [appellant] niets is gesteld, zodat het eerdergemeld vonnis van de kantonrechter d.d. 5 april 2006 in dit kort geding tot leidraad zal hebben te dienen. De kantonrechter heeft in haar vonnis de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woning aan de [adres] te [plaats] ontbonden. Dit betekent dat [appellant] het gehuurde zal hebben te ontruimen en te verlaten. In het onderhavig hoger beroep is, gelet op vorenstaand uitgangspunt, voor een andersluidend oordeel geen plaats. 4. De grieven falen. Slotsom 5. Het kort geding vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. [appellant] moet als de in het ongelijk te stellen partij worden aangemerkt en zal dientengevolge worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (1 procespunt, tarief II). De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het kort geding vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting op euro 291,-- aan verschotten en op euro 894,-- aan salaris voor de procureur; verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs Kuiper, voorzitter, Breemhaar en Zandbergen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 30 augustus 2006.