Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7403

Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Assen
ZaaknummersWTS-I-2006004950
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank acht geen termen aanwezig het verzoek van veroordeelde te honoreren de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf. Redengevend in dit verband acht de rechtbank dat het Amtsgericht Papenburg reeds coulance heeft getoond jegens veroordeelde door hem aanvankelijk te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Nu veroordeelde zich tijdens zijn proeftijd wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten ziet de rechtbank thans geen aanleiding de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector Strafrecht Lurisnummer: WTS-I-2006004950 Raadkamernummer: 06/190 BESCHIKKING van de meervoudige strafraadkamer in de zaak van: [naam veroordeelde], geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] 1972, wonende te [adres veroordeelde], veroordeelde. 1. Gang van zaken De officier van justitie heeft op 13 juli 2006 (datum binnenkomst griffie 19 juli 2006) overeenkomstig artikel 18 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (verder te noemen: WOTS) een vordering bij de rechtbank Assen ingediend, strekkende tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de op 1 september 2003 gewezen rechterlijke beslissing van het Amtsgericht Papenburg te Duitsland. Op 17 maart 2005 is deze beslissing onherroepelijk geworden. De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken. Ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2006 zijn gehoord [naam veroordeelde], zijn raadsvrouw mr. R. el Boundati, advocaat te Emmen en de officier van justitie mr. J. Hoekman. 2. Onherroepelijkheid van de beslissing Veroordeelde werd bij vonnis van het Amtsgericht Papenburg van 25 mei 2000 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, welke gevangenisstraf bij dit vonnis werd omgezet in een voorwaardelijke gevangenisstraf terzake van diefstal in vereniging, meermalen gepleegd. Bij rechterlijke beslissing van 1 september 2003 van het Amtsgericht Papenburg is de omzetting in de voorwaardelijke straf herroepen. Deze beslissing is op 17 maart 2005 in kracht van gewijsde gegaan. 3. Beoordeling van de toelaatbaarheid Het Europees Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Tr. 1983 nr. 74) voorziet in de tenuitvoerlegging van een sanctie door een Verdragsluitende Staat die in een van de andere Verdragsluitende Staten is opgelegd en aldaar uitvoerbaar is. Zowel Nederland als Duitsland zijn partij bij dit Verdrag. Alvorens de vraag te beantwoorden of de tenuitvoerlegging van het Duitse vonnis toelaatbaar moet worden geacht, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de meervoudige strafkamer van deze rechtbank bevoegd is over te gaan tot behandeling van de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging. De rechtbank stelt in dit verband vast dat de officier van justitie vordert dat de politierechter verlof verleent tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 2 jaren. Gelet op het bepaalde in artikel 20, lid 1 onder b van de WOTS wordt de vordering bij de politierechter aanhangig gemaakt, tenzij naar het aanvankelijk oordeel van de officier van justitie door de rechtbank een vrijheidsstraf dient te worden opgelegd waarvan het alsnog in Nederland ten uitvoer te leggen gedeelte de duur van een jaar overschrijdt. Gelet op de vordering van tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 2 jaren is de rechtbank van oordeel dat de meervoudige strafraadkamer bevoegd is tot behandeling van de vordering. Het verweer van de raadsvrouw dat de zaak naar de politierechter dient te worden verwezen wordt derhalve verworpen. Veroordeelde wordt door meervoudige behandeling van de vordering ook niet in zijn belangen geschaad. Ter zitting heeft de raadsvrouw van veroordeelde zich voorts op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering dient te worden aangehouden. Zij acht het wenselijk dat de reclassering een voorlichtingsrapport uitbrengt ten aanzien van veroordeelde aangezien hij druk doende is zijn leven weer op orde te krijgen na een lange detentiestraf. Gelet op hetgeen door de raadsvrouw zelf omtrent de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde is aangevoerd, acht de rechtbank daarover geen nadere informatie nodig en wijst de rechtbank het verzoek tot aanhouding af. De rechtbank is gebleken dat de overgelegde stukken voldoen aan de door het Verdrag gestelde eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde de Nederlandse nationaliteit bezit en in Nederland zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Tussen de autoriteiten van Duitsland en Nederland bestaat overeenstemming over de overdracht van de tenuitvoerlegging van voornoemde veroordeling. Het tegen de veroordeelde uitgesproken vonnis is onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar. De rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht is gewezen terzake van feiten die naar Duits recht strafbaar zijn terwijl deze feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn gesteld in artikel 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. De sanctie is naar Duits recht noch naar Nederlands recht verjaard. De veroordeelde zou naar Nederlands recht eveneens strafbaar zijn. De overdracht van de tenuitvoerlegging is niet in strijd met het beginsel 'ne bis in idem'. De rechtbank komt tot de slotsom dat nu aan alle daarvoor in het Verdrag en in de WOTS genoemde voorwaarden is voldaan als hiervoor omschreven de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis toelaatbaar moet worden verklaard en verlof moet worden verleend tot tenuitvoerlegging van het vonnis op na te melden wijze. 4. De straf De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 2 jaren met aftrek van de tijd die veroordeelde voor de feiten reeds in Duitsland heeft vastgezeten. Bij de bepaling van de op te leggen straf neemt de rechtbank in aanmerking de ernst van de door veroordeelde gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd voor zover daarvan blijkt uit de Duitse rechterlijke beslissing en de persoon van de dader zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter zitting. De rechtbank overweegt als volgt. Veroordeelde is door het Amtsgericht veroordeeld wegens diefstal in acht gevallen. In twee gevallen bleef het bij een poging. Voorts is er naar het oordeel van het Amtsgericht sprake van strafverzwarende omstandigheden; de diefstallen zijn alle in vereniging gepleegd met braak, verbreking dan wel inklimming en gedurende de nacht dan wel laat in de avond. Bovendien constateert de rechtbank dat het Amtsgericht Papenburg gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat veroordeelde samen met zijn mededaders heeft gehandeld op grond van een tevoren genomen gemeenschappelijk besluit zich een bron van inkomsten te verschaffen door non-ferrometalen afkomstig van diefstal in Niedersaksen te verkopen aan schroothandelaren in Nederland. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat veroordeelde -ondanks het feit dat hij op 25 mei 2000 door het Amtsgericht te Papenburg is veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf - zich gedurende zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit waardoor de voorwaardelijke gevangenisstraf is omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur van de straf houdt de rechtbank eveneens rekening met de omstandigheid dat veroordeelde, blijkens het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 30 december 2002, zich in Nederland in 1999 heeft schuldig gemaakt aan diefstallen in vereniging, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat het Amtsgericht te Papenburg heeft overwogen dat veroordeelde geen strafblad had, terwijl dat in Nederland wel het geval was. Voorts moet bij de bepaling van de strafmaat enerzijds in aanmerking worden genomen de straf die op overeenkomstige feiten naar Nederlands recht is gesteld en anderzijds de omstandigheid dat de Duitse rechtbank een straf heeft opgelegd welke zij, gerelateerd aan de schending van de rechtsorde in dat land en gelet op alle feiten en omstandigheden van de zaak noodzakelijk achtte. Naar Nederlands recht acht de rechtbank voor de onderhavige feiten tezamen in beginsel een gevangenisstraf van 18 maanden passend. De rechtbank houdt bij het bepalen van de mate waarin het Duitse vonnis ten uitvoer kan worden gelegd rekening met de Duitse VI-regeling, die inhoudt dat buitenlandse veroordeelden die in Duitsland hun straf uitzitten op de helft van de detentie de autoriteiten kunnen verzoeken heengezonden te worden. Eén en ander blijkt uit paragraaf 57 StGB. De rechtbank stelt vast dat er op dit punt verschil bestaat met vervroegde invrijheidsstelling in Nederland, waar immers twee derde van de straf moet zijn uitgevoerd, alvorens vervroegd in vrijheid te kunnen worden gesteld, hetgeen ongunstiger uitvalt voor veroordeelde. De VI-datum van de staat van veroordeling dient naar het oordeel van de rechtbank te worden betrokken bij de bepaling van de straf nu de positie van de veroordeelde door omzetting van de straf niet mag worden verzwaard. Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank het passend en geboden de veroordeelde thans te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De rechtbank acht geen termen aanwezig het verzoek van veroordeelde te honoreren de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf. Redengevend in dit verband acht de rechtbank dat het Amtsgericht Papenburg reeds coulance heeft getoond jegens veroordeelde door hem aanvankelijk te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Nu veroordeelde zich tijdens zijn proeftijd wederom schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten ziet de rechtbank thans geen aanleiding de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf. Ten slotte overweegt de rechtbank dat geen termen aanwezig zijn de gevangenneming van de veroordeelde te bevelen. 5. Beslissing De rechtbank; - Verklaart de tenuitvoerlegging in Nederland van de tegen veroordeelde in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing van 1 september 2003 toelaatbaar en verleent daartoe verlof voor de duur van achttien maanden. - Beveelt dat de tijd die door veroordeelde vanaf het moment van aanhouding in voorlopige hechtenis is doorgebracht in Duitsland (144 dagen) bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht. Gegeven door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. J.S. van der Kolk en mr. N.R. Boonstra in tegenwoordigheid van mr. S. Derks, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting op donderdag 31 augustus 2006.