Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7529

Datum uitspraak2006-08-23
Datum gepubliceerd2006-09-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 05/2005
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering bouwvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand; toetsing aan welstandsnota.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 05/2005 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 23 augustus 2006 inzake Nedal Aluminium B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 juni 2005 (het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 april 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd aan eiseres een bouwvergunning (eerste fase) te verlenen voor het bouwen van een bedrijfshal op een perceel gelegen aan de [adres] te Utrecht. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 7 april 2006, waar eiseres is verschenen bij haar gemachtigde mr. A. Collignon, advocaat te Amsterdam. Namens verweerder zijn verschenen mr. D.A.G. de Werker en P. Vreeken, beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht. Overwegingen Feiten 2.1 Op 19 december 2003 heeft eiseres een aanvraag om bouwvergunning (eerste fase) ingediend voor het bouwen van een bedrijfshal op een perceel gelegen tussen de [adres] en het verkeersplein [adres] te Utrecht. Verweerder heeft eiseres laten weten de gevraagde vergunning niet te kunnen verlenen vanwege strijd met het geldende bestemmingsplan “Uitbreidingsplan Utrecht Zuidwest II”. Daarop heeft eiseres - onder handhaving van de eerdere aanvraag - bij schrijven van 4 februari 2004 een tweede aanvraag om bouwvergunning ingediend, die heeft geleid tot het bestreden besluit. 2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat het in geding zijnde bouwplan in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2003, de bouwverordening en eerdergenoemd bestemmingsplan “Uitbreidingsplan Utrecht Zuidwest II”. Het bouwplan is meerdere malen onderwerp van advisering geweest door de Commissie Welstand en Monumenten West (hierna: de welstandscommissie). In haar advies van 2 maart 2004 heeft de welstandscommissie - kort gezegd - geconcludeerd dat het door eiseres ingediende bouwplan past in het vigerende bestemmingsplan, maar niet in de plannen die voor het gebied tussen de A2 en het Amsterdam-Rijnkanaal in ontwikkeling zijn. Voor de gebouwen langs de verlegde A2 wordt namelijk volgens de commissie een bijzondere architectuur nagestreefd, die recht doet aan de functie van het gebied als toegang tot de stad. Een bouwplan voor een standaard bedrijfshal verdraagt zich naar de mening van de welstandscommissie niet met deze ambitie. Het onderhavige bouwplan verschaft geen inzicht in de situering, terreininrichting en presentatie van de bedrijfshal in de nieuw vorm te geven omgeving van de A2. Om het bouwplan te kunnen beoordelen in relatie tot de toekomstige omgeving, acht de welstandscommissie het noodzakelijk daarin inzicht te verkrijgen. Een oordeel over het bouwplan wordt om deze reden door de welstandcommissie aangehouden. 2.3 In haar advies van 30 maart 2004 heeft de welstandscommissie overwogen dat het perceel aan de [adres] zich ook in de huidige situatie bevindt aan “de poort” van Utrecht, langs de drukste snelweg van Nederland. Het betreft aldus een zeer bijzondere locatie, waar naar de mening van de welstandscommissie geen sprake kan zijn van nieuwbouw van de kwaliteit zoals gebruikelijk op een doorsnee bedrijventerrein. De welstandscommissie heeft aangedrongen op overleg tussen eiseres, de architect van de bedrijfshal en het Projectbureau Leidsche Rijn. Pas nadat stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn gesteld, is volgens de commissie een welstandsbeoordeling aan de orde. Naar de mening van de welstandscommissie zal de bouwaanvraag binnen het vigerende bestemmingsplan niet akkoord worden bevonden, omdat de locatie meer architectonische kwaliteit vraagt dan in het onderhavige ontwerp is voorgesteld. 2.4 Bij het primaire besluit van 27 april 2004 heeft verweerder geweigerd de door eiseres aangevraagde bouwvergunning te verlenen. Verweerder heeft deze weigering gebaseerd op artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, en in dit verband verwezen naar hetgeen door de welstandcommissie is overwogen in het advies van 2 maart 2004. Eiseres heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen die weigering. 2.5 De welstandscommissie heeft haar visie op het bouwplan naar aanleiding van het bezwaar van eiseres nader gemotiveerd in het schrijven van 12 oktober 2004. Zij benadrukt dat haar negatieve oordeel is gebaseerd op een beoordeling van de bestaande situatie, onder de vigeur van het geldende bestemmingsplan, zij het dat de commissie van oordeel is dat eveneens rekening dient te worden gehouden met de toekomstige ontwikkelingen van het betreffende gebied. Met verwijzing naar de ligging van het terrein (zichtbaar vanaf de rijksweg A2) is de vergunning geweigerd vanwege gebrek aan architectonische kwaliteit en vanwege de positionering van het bouwwerk op het perceel. Naar de mening van de welstandscommissie dient de bedrijfshal meer architectonische kwaliteit te bezitten dan in het onderhavige ontwerp het geval is. De welstandscommissie is er niet van overtuigd dat omgevingsfactoren een rol hebben gespeeld in het ontwerpproces. Naar de mening van de commissie zijn er zowel in uitvoering als in positionering betere alternatieven denkbaar. Daarnaast heeft de welstandscommissie overwogen dat ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag de welstandsnota nog niet van kracht was en dat derhalve is getoetst aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie komt nochtans tot de conclusie dat toepassing van de welstandsnota, die op 1 juli 2004 in werking is getreden, eveneens tot een negatief welstandsadvies zou hebben geleid, omdat het bouwplan in strijd wordt geoordeeld met een zestal toetsingscriteria uit de welstandsnota. 2.6 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar bezwaar een door Lambert Architecten BNA (hierna: Lambert), uitgevoerde contra-expertise van 12 november 2004 overgelegd. Lambert voert aan dat de welstandscommissie geen architectonische beoordeling van het plan heeft gegeven, nu zij in haar advies van 2 maart 2004 niet is ingegaan op de vraag of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft daarenboven geoordeeld dat het bouwplan moest worden aangehouden. Voorts heeft Lambert er op gewezen dat de welstandscommissie bij haar beoordeling dient uit te gaan van het vigerende bestemmingsplan. Tevens stelt hij vast dat de welstandscommissie eerst in het schrijven van 12 oktober 2004 met een gemotiveerd negatief welstandsadvies is gekomen, en dat dit schrijven niet aan het primaire besluit ten grondslag ligt. Lambert geeft in dit verband aan dat de ontwerper normaliter in de gelegenheid wordt gesteld om wijzigingen aan te brengen, zodat de bestaande bezwaren kunnen worden weggenomen. Pas wanneer dat niet tot het gewenste resultaat leidt, weigert het college van burgemeester en wethouders de aangevraagde bouwvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Met betrekking tot de welstandsnota heeft Lambert opgemerkt dat deze niet méér architectonische beletsels opwerpt dan die welke vóór de inwerkingtreding van de welstandsnota reeds bestonden. 2.7 Daarnaast heeft eiseres een door Boerkoel Bouwtechnisch Advies- en Konstruktieburo opgestelde contra-expertise van 8 november 2004 overgelegd. Boerkoel heeft aangevoerd dat hij in opdracht van eiseres ten behoeve van de productie van lichtmasten een ontwerp van een bedrijfshal heeft gemaakt, die is afgestemd op het productieproces. Voor dit ontwerp is hij uitgegaan van de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. Het ontwerp is afgestemd op de aangrenzende industriële bebouwing, alsmede op de vorm en het materiaalgebruik van de bestaande hallen op het bedrijventerrein van eiseres. Boerkoel heeft gemotiveerd gesteld dat een bouwplan zoals door de welstandscommissie wordt voorgestaan niet zonder overdracht van eigendom kan worden gerealiseerd. 2.8 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 april 2004 ongegrond verklaard. Standpunten van partijen 2.9 Eiseres heeft de door haar in bezwaar aangevoerde gronden in beroep herhaald en gesteld dat van een negatief welstandsadvies geen sprake is, nu de welstandscommissie in haar adviezen van 2 maart 2004 en 30 maart 2004 heeft geoordeeld dat een welstandsbeoordeling nog niet aan de orde was en het bouwplan zou moeten worden aangehouden. Verweerder is naar de mening van eiseres ten onrechte niet tot aanhouding overgegaan. Voorts is de onderbouwing van verweerders standpunt dat het bouwplan in strijd zou zijn met redelijke eisen van welstand volgens eiseres vaag en onbegrijpelijk en daarmee in strijd met de rechtszekerheid. Zo wordt niet duidelijk aangegeven welke architectonische kenmerken een bouwplan op de onderhavige locatie zou moeten bezitten. Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld het bouwplan aan te passen aan het oordeel van de welstandscommissie. Eiseres heeft ter ondersteuning van haar stelling dat verweerder de weigering van de bouwvergunning niet had mogen baseren op de in geding zijnde adviezen van de welstandscommissie verwezen naar de door haar in bezwaar overgelegde contra-expertises van Lambert en Boerkoel. Eiseres is verder van mening dat verweerder het bouwplan niet aan de welstandsnota had mogen toetsen. Uit die nota blijkt niet van een concrete visie op het onderhavige gebied en de nota is volgens eiseres in te globale bewoordingen gesteld om daarop een welstandsoordeel te kunnen baseren. De in de welstandsnota gebruikte aanduidingen “ontwikkelingsgebied” en “open” kunnen volgens eiseres niet naast elkaar bestaan bij de beoordeling van een bouwplan op welstandsaspecten. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat niet is voldaan aan de eis dat de welstandstoets niet aan de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan toestaat in de weg mag staan. Het welstandsadvies maakt realisering van een bouwwerk als door eiseres voorgestaan absoluut onmogelijk. Ten slotte stelt eiseres dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, nu daags na indiening van de onderhavige bouwaanvraag, die volgens eiseres voldeed aan alle vereisten, door de gemeenteraad van Utrecht een voorbereidingsbesluit is genomen. 2.10 Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgebreid aangegeven op welke wijze de welstandsnota bij de beoordeling door de welstandscommissie is betrokken. Onder verwijzing naar het schrijven van de welstandscommissie van 12 oktober 2004 heeft verweerder opgemerkt dat het bouwplan in strijd is bevonden met een aantal in de welstandsnota opgenomen beoordelingscriteria voor het betreffende gebied en dat toetsing van het bouwplan aan die criteria eveneens tot een negatief advies zou hebben geleid. Verweerder heeft benadrukt dat de welstandscommissie het bouwplan reeds in zijn huidige omgeving in strijd heeft geoordeeld met redelijke eisen van welstand. Verweerder merkt op dat weliswaar in het welstandsadvies van 2 maart 2004 is gesproken over het mogelijk aanhouden van de bouwaanvraag, doch in de adviezen van 30 maart 2004 en 12 oktober 2004 is door de welstandscommissie een gemotiveerd negatief welstandsoordeel gegeven mede op basis van de bestaande situatie en het geldend planologisch regime. Verweerder heeft in de door Lambert opgestelde contra-expertise geen inhoudelijk (andersluidend) welstandsoordeel ten aanzien van het ingediende bouwplan aangetroffen. Ten aanzien van de door Boerkoel uitgevoerde contra-expertise heeft verweerder opgemerkt dat Boerkoel de ontwerper van de betreffende bedrijfshal is, waardoor van een onafhankelijk tegenadvies niet kan worden gesproken. Verweerder kent dan ook doorslaggevende betekenis toe aan het negatieve advies van de welstandscommissie. Verweerder is niet gebleken dat aan de inhoud en wijze van totstandkoming van dit advies zodanige bezwaren kleven dat deze advisering niet aan zijn besluitvorming ten grondslag kan worden gelegd. Daarnaast is verweerder van mening dat de welstandstoets niet in de weg staat aan de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan ter plaatste biedt. Van een algeheel bouwverbod als gevolg van het negatieve welstandsadvies is immers geen sprake. Ten slotte betwist verweerder dat sprake zou zijn van misbruik van bevoegdheid. Beoordeling van het geschil 2.11 De rechtbank dient te beoordelen of verweerder bij het besluit op bezwaar het primaire besluit van 27 april 2004 terecht heeft gehandhaafd. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de bouwvergunning door verweerder terecht wegens strijd met redelijke eisen van welstand is geweigerd. 2.12 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend. 2.13 Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a. 2.14 Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag of bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. 2.15 De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit, voor wat betreft het oordeel dat de onderhavige bouwaanvraag in strijd is met redelijke eisen van welstand, heeft verwezen naar de adviezen van de welstandscommissie van 2 maart 2004, 30 maart 2004 en 12 oktober 2004. 2.16 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) herhaaldelijk,bij voorbeeld recent in de uitspraak van 22 maart 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN nummer AV6236), heeft overwogen mag verweerder, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de welstandtoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar zijn inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. 2.17 De rechtbank deelt niet het standpunt van eiseres dat van een negatief welstandsadvies niet kan worden gesproken omdat de welstandscommissie haar oordeel omtrent het bouwplan zou hebben aangehouden. Uit de door de welstandscommissie uitgebrachte adviezen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het bouwplan door de commissie primair is beoordeeld in het licht van de toekomstige verlegging van de rijksweg A2 en de daarmee samenhangende planologische ontwikkelingen. In dat verband is door de welstandscommissie gepleit voor het opstellen van stedenbouwkundige randvoorwaarden en overleg tussen de opdrachtgever en verweerder. In haar advies van 30 maart 2004 is door de welstandscommissie echter nadrukkelijk overwogen dat de aanvraag ook “binnen het huidige bestemmingsplan” niet akkoord kan worden bevonden. Zulks laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie dan dat de commissie van oordeel is, dat het bouwplan niet slechts in verband met de te verwachten planologische ontwikkelingen (samenhangend met de verlegging van de rijksweg A2) maar tevens in verband met de bestaande omgeving welstandshalve onaanvaardbaar is. Een oordeel dat door de welstandscommissie nog eens nadrukkelijk is herhaald in haar advies van 12 oktober 2004. Van een verplichting voor verweerder om de bouwaanvraag aan te houden, zoals door eiseres bepleit, is dan ook geen sprake. 2.18 Ook de stelling van eiseres dat het welstandsoordeel te vaag is en derhalve in strijd met de rechtszekerheid kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Weliswaar kan aan eiseres worden toegegeven dat de adviezen van de welstandscommissie geen concrete aanwijzingen bevatten omtrent de noodzakelijk geachte aanpassingen van het bouwplan, doch de rechtbank is van oordeel dat zulks in het onderhavige geval in redelijkheid niet kon worden verwacht. De tegen het bouwplan bestaande (fundamentele) bezwaren zijn gericht tegen het feit dat door eiseres is gekozen voor een standaard bedrijfshal zonder rekening te houden met het feit dat de locatie is gelegen aan de rijksweg A2 die ter plaatse “de poort” tot Utrecht vormt. Daaruit moet worden geconcludeerd dat het in geding zijnde ontwerp niet als uitgangspunt kon worden genomen, nu het naar het de rechtbank wil voorkomen redelijkerwijs onmogelijk was om met ondergeschikte wijzigingen van het bouwplan te kunnen voldoen aan de welstandseisen. Het oordeel van de commissie dat bijzondere eisen moeten worden gesteld aan de architectuur van het bouwwerk en de constatering dat het bouwplan onvoldoende architectonische kwaliteit heeft, impliceert dat gezocht moest worden naar een geheel andere vormgeving van het bouwwerk, afgestemd op de bijzondere eisen die voortvloeien uit de situering langs de rijksweg A2. Onder de geschetste omstandigheden kon van de welstandscommissie in redelijkheid niet worden verlangd concreet aan te geven waaruit de noodzakelijke aanpassing van het bouwplan zou moeten bestaan. 2.19 Ten aanzien van de klacht van eiseres dat zij niet in de gelegenheid is gesteld het bouwplan aan te passen aan het oordeel van de welstandscommissie overweegt de rechtbank dat burgemeester en wethouders gerechtigd en in bepaalde gevallen verplicht zijn om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de bouwvergunning worden weggenomen. Indien de wijziging van de oorspronkelijke aanvraag echter zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, dient daarvoor een nieuwe bouwaanvraag te worden gedaan. Met verwijzing naar het gestelde onder 2.18, is de rechtbank van oordeel dat na aanpassing van het bouwplan aan de fundamentele kritiek van de welstandscommissie redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, zodat verweerder niet gehouden was om eiseres, alvorens over te gaan tot weigering van de bouwvergunning, in staat te stellen haar bouwaanvraag aan te passen. 2.20 Voor wat betreft de stelling van eiseres dat verweerder het onderhavige bouwplan niet had mogen toetsen aan de welstandsnota, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de ABRvS meerdere malen heeft overwogen is het uitgangspunt dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Meer specifiek volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 18 mei 2005 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN AT5678) dat dit niet anders is indien het gaat om de toetsing van bouwplannen aan de welstandsnota. De Afdeling verwijst daartoe naar de op 1 januari 2003 in werking getreden Wet van 18 oktober 2001 tot wijziging van de Woningwet naar aanleiding van enerzijds de evaluatie van die wet en anderzijds het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (bouwvergunningsprocedure en welstandstoezicht) (hierna: de wijzigingswet). Artikel VII, tweede lid, van de wijzigingswet luidt: "Uiterlijk 18 maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, maakt de gemeenteraad de welstandsnota bekend, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet. Tot het tijdstip van die bekendmaking, doch uiterlijk tot en met 18 maanden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, blijven de bepalingen in de bouwverordening die betrekking hebben op welstand, alsmede de artikelen 12, eerste lid, en 19 van de Woningwet, gelden zoals zij golden op de dag voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F". Artikel I, onderdeel F, van de wijzigingswet bestaat uit de formulering van hoofdstuk II, afdeling 3 van de Woningwet, te weten de artikelen 12, 12a, 12b en 12c. Artikel VII, derde lid, van de wijzigingswet luidt: "Tenzij artikel I, onderdeel N, ertoe leidt dat voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist, is op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet of een melding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Woningwet die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling van deze wet, alsmede op een voor dat tijdstip gedane aanschrijving als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet of aanzegging tot het toepassen van bestuursdwang als bedoeld in artikel 26 van de Woningwet, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag of melding is ingediend, of dat de aanschrijving of aanzegging is bekendgemaakt." Nu de aanvraag om bouwvergunning is ingediend op 4 februari 2004 (mitsdien na de inwerkingtreding van de wijzigingswet), de welstandsnota op 1 juli 2004 in werking is getreden en het bestreden besluit dateert van 14 juni 2005, volgt uit de aangehaalde artikelen in onderling verband gelezen dat verweerder gehouden was de bouwaanvraag te toetsen aan de criteria in de welstandsnota. 2.21 Zoals blijkt uit het advies van de welstandscommissie van 12 oktober 2004, dat is ingewonnen naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift, heeft de commissie het bouwplan op een zestal criteria in strijd geoordeeld met de op dat moment in werking getreden welstandsnota. Uit de redactie van het advies blijkt dat de welstandscommissie kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat zij niet was gehouden tot toetsing van het bouwplan aan de welstandsnota. Nu die toetsing nochtans in volle omvang heeft plaatsgevonden is er geen reden te oordelen dat verweerder dat advies niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling van eiseres dat de welstandsnota innerlijk tegenstrijdig is en onverbindend zou moeten worden geoordeeld vanwege strijd met de wet, dan wel buiten toepassing zou moeten worden gelaten. Weliswaar heeft de wetgever met artikel 12a van de Woningwet beoogd de burgers vooraf meer duidelijkheid te bieden met betrekking tot de te hanteren welstandscriteria, doch de wetgever heeft geen eisen gesteld aan de mate van concreetheid van die criteria. De gemeenteraad van Utrecht heeft gekozen voor algemeen geldende beoordelingscriteria en het achterwege laten van meer gedetailleerde en specifieke beoordelingscriteria per te onderscheiden stedenbouwkundige typologie. Daarmee is beoogd ruimte te bieden voor ontwikkeling en vernieuwing. Een dergelijke benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de regeling van het welstandstoezicht in de Woningwet. Blijkens de bij de nota behorende en ten deze toepasselijke “Analysekaart” is het gebied aangemerkt als “Ontwikkelingsgebied”. Uit de tekst van de nota volgt dat het daarbij gaat om “de gebieden binnen de gemeentegrenzen waarvoor stedenbouwkundige plannen in voorbereiding zijn, ofwel nog geen formele status hebben (vastgesteld door de gemeenteraad”. Ten behoeve van de concrete welstandstoetsing is aan het gebied waarin het in geding zijnde perceel is gelegen het beleidsniveau “Open” toegekend, hetgeen volgens de nota impliceert dat zowel verandering als handhaving van het bebouwingsbeeld mogelijk is, zowel naar structuur als naar architectuur, maar met behoud van landschappelijke waarden. De rechtbank kan niet inzien waarom deze beide typeringen niet naast elkaar kunnen bestaan, zoals door eiseres betoogd. 2.22 De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde tegenadviezen van Lambert en Boerkoel niet kan worden geconcludeerd dat verweerder aan de adviezen van de welstandscommissie geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen. Bedoelde tegenadviezen bekritiseren weliswaar het oordeel van verweerder, doch bevatten geen inhoudelijk (andersluidend) oordeel ten aanzien van de toetsing van het bouwplan aan redelijke eisen van welstand. 2.23 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder het oordeel van de welstandscommissie niet aan de weigering ten grondslag had mogen leggen, omdat dat advies leidt tot belemmering van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de ABRvS meermalen heeft overwogen (zie onder andere de uitspraak van 10 april 2006, AB 2006, 192) dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het oordeel van de welstandscommissie ten aanzien van het in geding zijnde bouwplan, daarmee in overeenstemming is. Dat oordeel is ingegeven door de positionering van het bouwplan en de vormgeving, die van onvoldoende architectonische kwaliteit is bevonden en niet is afgestemd op de eisen die aan het bouwplan moeten worden gesteld vanwege het feit dat het een zichtlocatie betreft en het gebied “de poort” tot Utrecht vormt. Het is de rechtbank uit de inhoud van de welstands-adviezen niet gebleken dat de bezwaren van de commissie zich richten tegen de gekozen maatvoering of dat de commissie in haar oordeel anderszins op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwmogelijkheden frustreert. 2.24 Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de welstandsadviezen naar aard en inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertonen dat het college die niet aan zijn besluit tot handhaving van de weigering van de bouwvergunning ten grondslag had mogen leggen. 2.25 Met betrekking tot de stelling van eiseres dat verweerder, door daags na indiening van de in geding zijnde bouwaanvraag een voorbereidingsbesluit te nemen, zijn bevoegdheid heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, merkt de rechtbank op dat zulks in de onderhavige procedure niet ter beoordeling van de rechtbank staat. Een oordeel daaromtrent dient immers te worden gegeven in het kader van een aanhangig gemaakt bezwaar of beroep tegen het besluit van de gemeenteraad waarbij dat voorbereidingsbesluit is vastgesteld. 2.26 Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank beslist als volgt. Beslissing De rechtbank Utrecht, recht doende, 3.1 verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P. Putters en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2006. De griffier: De rechter: (de griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen) A. van Buuren mr. P. Putters Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbende hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.