Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7571

Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604298/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 20 september 2005 heeft de gemeenteraad van Oosterhout, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2005, het bestemmingsplan "Zwaaikom" vastgesteld.


Uitspraak

200604298/2. Datum uitspraak: 31 augustus 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: 1.    [verzoekers sub 1], beide gevestigd te [plaats], 2.    [verzoekers sub 2], wonend respectievelijk gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 20 september 2005 heeft de gemeenteraad van Oosterhout, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2005, het bestemmingsplan "Zwaaikom" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 mei 2006, nummer 1136304, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers sub 1 bij brief van 5 juli 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, en verzoekers sub 2 bij brief van 5 juli 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 5 juli 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 5 juli 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar verzoekers sub 1, vertegenwoordigd door J. van Koot, controller bij verzoekers, bijgestaan door mr. R.Th.J. van 't Zelfde, advocaat te Breda, en mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en verzoekers sub 2, in persoon respectievelijk als vertegenwoordiger van Tisibi B.V., en bijgestaan door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad van de gemeente Oosterhout, vertegenwoordigd door mr. F. Versteegh, ambtenaar van de gemeente, en drs. G.J. van Zutphen, adviseur. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Het bestemmingsplan "Zwaaikom" heeft ten doel in het plangebied de bouw van circa 1000 woningen in de jaren 2007 tot 2011 mogelijk te maken. Het plangebied ligt tussen de nieuwbouwwijk Vrachelen en het centrum van Oosterhout rondom een dode tak van het Wilhelminakanaal. In het gebied bevinden zich enkele bedrijven, waaronder betonfabrieken. Twee bedrijven zullen moeten worden verplaatst om het plan te kunnen uitvoeren. In verband daarmee is ten aanzien van een gedeelte van het plangebied een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), op grond waarvan een verkorte onteigeningsprocedure kan worden gevolgd. 2.4.    [verzoekers sub 1] stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, omdat het niet voorziet in een goede ruimtelijke ordening. Zij verwijzen hiervoor naar hun beroepsgronden. Voorts vrezen zij onomkeerbare gevolgen omdat met de inwerkingtreding van het plan de dagvaarding in de onteigeningsprocedure voor hun betonfabriek aan de Koningsdijk eerder zou kunnen worden betekend. Zij hebben echter nog geen vervangende locatie voor deze fabriek. Tevens zouden bij inwerkingtreding van het plan bouwvergunningen kunnen worden afgegeven voor woningen in het westelijk deel van het plangebied (het eiland). Indien de verplaatsing van hun fabriek echter vanwege onoverkomelijke financiële problemen niet door zou gaan, zouden die woningen binnen de hindercirkel van hun bedrijf komen te liggen. 2.5.    [verzoekers sub 2] verwijzen in hun verzoekschrift in de eerste plaats naar de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Zij stellen eveneens dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd en zijn van mening dat dit reeds bij een voorlopige beoordeling van het goedkeuringsbesluit duidelijk zal zijn. Daarom willen zij voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen optreden. Zolang over de verwerving van de gronden van twee bedrijven in het plangebied geen overeenstemming is bereikt, is het onduidelijk of het plan financieel uitvoerbaar zal zijn. Indien na inwerkingtreding van het plan bouwvergunningen zouden worden verstrekt, terwijl het plan niet in zijn geheel zou kunnen worden uitgevoerd, zouden verzoekers de dupe kunnen worden van een half gerealiseerd plan. 2.6.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het, op een klein gedeelte na, goedgekeurd. 2.7.    [verzoekers sub 1] heeft in haar beroepschrift de rechtsgeldigheid van het goedkeuringsbesluit ter discussie gesteld. Zij wijst erop dat in het dictum van het besluit is vermeld dat het door de gemeenteraad van Oosterhout op 20 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Zwaaikom" wordt goedgekeurd in plaats van "het op 20 september 2005 vastgestelde". Ook het gestelde in paragraaf 2 van het besluit geeft volgens verzoekster te denken. 2.7.1.    De Voorzitter is van oordeel dat het jaartal in het dictum van het besluit op een kennelijke verschrijving berust. Nu in het besluit zelf onder paragraaf 1.1 het juiste jaartal van het vaststellingsbesluit is vermeld en het besluit op 9 mei 2006 is genomen, kan over het jaartal geen misverstand ontstaan, zodat hieraan geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van het goedkeuringsbesluit behoeven te worden verbonden. Van het gestelde in paragraaf 2 van het besluit is het eerste deel onbegrijpelijk. Het is echter duidelijk dat het hier een misslag betreft. Nu het tweede deel op zichzelf duidelijk is en geen aanleiding geeft tot misverstanden, behoeven ook aan dit gebrek geen gevolgen voor het goedkeuringsbesluit te worden verbonden. 2.7.2.    De Voorzitter zal vervolgens bezien of is voldaan aan het vereiste van een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening en overweegt daartoe als volgt. 2.7.3.    Bij besluit van 16 mei 2006 heeft de gemeenteraad besloten ten behoeve van de uitvoering van één of meer ingevolge artikel 13, eerste lid, van de WRO aangewezen onderdelen van het plan aanstonds tot onteigening over te gaan op basis van artikel 85 van de Onteigeningswet. Aan dit besluit is de voorwaarde verbonden dat geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de Onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens onherroepelijk is beslist omtrent de goedkeuring van het plan met betrekking tot die onroerende zaken. Tevens is bepaald dat indien en voor zover aan het plan met betrekking tot die onroerende zaken in hoogste instantie goedkeuring mocht worden onthouden, het daarop betrekking hebbende gedeelte van het onteigeningsbesluit vervalt.    Nu uit het onteigeningsbesluit blijkt dat niet tot onteigening van de onroerende zaken van [verzoekers sub 1] aan de Koningsdijk zal worden overgegaan alvorens het plan op dit punt onherroepelijk is, is er in zoverre geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat, naar [verzoekers sub 1] stelt, inmiddels een aanvang is genomen met de administratieve fase van de onteigeningsprocedure leidt niet tot een ander oordeel, nu hiermee als zodanig, gelet op het vorenstaande, geen onomkeerbare situatie in het leven wordt geroepen. 2.7.4.    Uit het plan blijkt dat het grootste deel van het plangebied ligt binnen een aanduiding waarnaar in artikel 3, lid 8.2., van de planvoorschriften wordt verwezen.    Ingevolge dit artikellid mag binnen de gronden gelegen tussen de zonegrens ex artikel 53 van de Wet geluidhinder en de (onderbroken rode) lijn zoals op plankaart A is aangegeven, geen nieuwe woonfunctie worden uitgeoefend.    Ingevolge artikel 3, lid 8.3., van de planvoorschriften kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in dit lid, onder 8.2., indien de milieuvergunning van het bedrijf [verzoekers sub 1] dat deze zone bepaalt, is opgeheven.    Ter zitting is van de zijde van het gemeentebestuur verder toegezegd dat geen bouwvergunningen voor het eiland zullen worden verstrekt zolang over het plan niet onherroepelijk is beslist. Gezien het bepaalde in artikel 3, lid 8.2. en 8.3., van de planvoorschriften is het verlenen van bouwvergunningen voor het grootste deel van het eiland ook niet aan de orde zolang het bedrijf van [verzoekers sub 1] aan de Koningsdijk in bedrijf is. Derhalve is er ook in zoverre geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. 2.8.    Inzake het verzoek van [verzoekers sub 2] constateert de Voorzitter dat de hiervoor vermelde toezegging van de zijde van het gemeentebestuur en hetgeen in de artikelleden 8.2 en 8.3 van de planvoorschriften is bepaald, verhindert dat rondom het perceel van verzoeker woningbouw zal verrijzen alvorens duidelijk is of het gehele plan kan worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor de in het plan voorziene woningbouw op de kade tegenover het eiland, aangezien daarvoor, naast de bepaling in de genoemde onderdelen van de planvoorschriften, het nodig is dat de daar aanwezige bedrijven zijn verplaatst.    Wat betreft het ter zitting door verzoeker aangevoerde dat op korte termijn met de werkzaamheden aan de op het eiland gelegen oude vuilstortplaats zal worden begonnen, is ter zitting komen vast te staan dat het gaat om het treffen van voorzieningen om vervuiling van de omgeving te voorkomen en het volledig afdichten van de stortplaats. Deze maatregelen zijn in ieder geval nodig, ook indien er geen woningbouw in de omgeving zou zijn voorzien. De uitvoering wordt slechts eerder ter hand genomen. [verzoekers sub 2] wordt hierdoor niet in een belang getroffen.    Ook bij dit verzoek is er derhalve geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. 2.9.    Gelet op het voorgaande dienen de verzoeken te worden afgewezen. 2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst de verzoeken af. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Troost Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006 234.