Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7581

Datum uitspraak2006-09-06
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601685/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) de raad van de gemeente Helmond (hierna: de raad) op de voet van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) een voorstel gedaan om de percelen/perceelsgedeelten, zoals die zijn aangegeven op de bij dit besluit behorende kadastrale tekeningen en de bijbehorende perceelslijsten, aan te wijzen als percelen/perceelsgedeelten waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn.


Uitspraak

200601685/1. Datum uitspraak: 6 september 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de raad van de gemeente Helmond, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/693 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 januari 2006 in het geding tussen: de naamloze vennootschap "RWE Obragas N.V.", gevestigd te Helmond en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college) de raad van de gemeente Helmond (hierna: de raad) op de voet van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg) een voorstel gedaan om de percelen/perceelsgedeelten, zoals die zijn aangegeven op de bij dit besluit behorende kadastrale tekeningen en de bijbehorende perceelslijsten, aan te wijzen als percelen/perceelsgedeelten waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Bij besluit van 1 februari 2005 heeft de raad op de voet van artikel 2 van de Wvg voornoemde percelen aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn. Het bezwaar van de naamloze vennootschap "Obragas Holding N.V." (thans: de naamloze vennootschap "RWE Obragas N.V.", hierna: Obragas) tegen het besluit van 16 december 2004 is ingevolge artikel 9a, tweede lid, van de Wvg geacht te zijn gericht tegen het besluit van de raad van 1 februari 2005. Bij besluit van 3 mei 2006 heeft de raad het daartegen door Obragas gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 januari 2006, verzonden op 24 januari 2006, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), het daartegen door Obragas ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit op bezwaar vernietigd, bepaald dat het besluit van het college van 16 december 2004 wordt vernietigd (de Afdeling begrijpt: herroepen) en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief van 1 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 1 mei 2006 heeft Obragas van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. F.A. Mulder, advocaat te Den Haag, en mr. A.A.A. van Blijkshof, ambtenaar van de gemeente, en Obragas, vertegenwoordigd door mr. M.I. van den Heuvel, advocaat te Breda, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    In geschil is de vraag of het besluit van 16 december 2004, waarbij het college een voorkeursrecht op grond van artikel 6 van de Wvg heeft gevestigd op basis van het ontwerp voor het structuurplan "Centrum", is genomen in strijd met artikel 9 van de Wvg, gelet op het besluit van 20 juli 2004, waarbij het college een voorkeursrecht op grond van artikel 6 van de Wvg heeft gevestigd op basis van het ontwerp voor het "Regionaal Structuurplan voor de Regio Eindhoven". 2.2.    De raad voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat Obragas nog procesbelang heeft. Hij stelt dat het procesbelang van Obragas is vervallen gelet op het besluit van de raad van 1 februari 2005 waartegen Obragas geen gronden heeft aangevoerd, en dat Obragas geen begin van bewijs van schade heeft geleverd. 2.2.1.    Vast staat dat Obragas in de periode tussen 16 december 2004 en 1 februari 2005 een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot een haar in eigendom toebehorend perceel, kadastraal bekend als gemeente Helmond, sectie I, nummer 2112 (hierna: het perceel) waarop bij genoemde besluiten een voorkeursrecht is gevestigd. Nu Obragas door het besluit van 16 december 2004 geen uitvoering aan die overeenkomst heeft kunnen geven, heeft zij tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden of zal lijden ten gevolge van dat besluit. Het betoog van de raad slaagt niet. 2.3.    Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wvg kan een voorstel van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, gedaan vóór de vaststelling van een structuurplan als bedoeld in dat lid of een bestemmingsplan en betrekking hebbende op gronden, welke zijn begrepen in het ter inzage gelegde ontwerp voor dat plan, worden bekend gemaakt door overeenkomstige toepassing van artikel 2, derde lid en artikel 4, eerste tot en met derde lid.    Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Wvg verkrijgt door toepassing van het vorige lid het aldaar bedoelde voorstel, daags na dagtekening van de Staatscourant waarin zijn nederlegging ter inzage is bekend gemaakt, ten aanzien van de daarbij betrokken gronden het rechtsgevolg van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in dier voege, dat op die gronden de artikelen 10-24, 26 en 27 van toepassing zijn, met dien verstande dat in artikel 11, tweede lid, in de plaats van "de aanwijzing, bedoeld in artikel 2" is te lezen "het voorstel, bedoeld in artikel 6".    Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvg doen burgemeester en wethouders het ingevolge artikel 6, tweede lid, aan het aldaar bedoelde voorstel verbonden rechtsgevolg vervallen zodra het structuurplan of het bestemmingsplan is vastgesteld of - indien en voor zover de gronden waarop hun voorstel betrekking heeft, onmiddellijk aansluitend aan die vaststelling door de gemeenteraad worden aangewezen bij een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, - zodra dit besluit ingevolge artikel 4, vierde lid, in werking treedt.    Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wvg, voor zover hier van belang, geven burgemeester en wethouders toepassing aan het vorige lid door het plaatsen van een aantekening bij de ingevolge artikel 6, eerste lid, ter inzage liggende stukken en doen van het vervallen van het meergenoemde rechtsgevolg mededeling aan de betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden zomede aan het desbetreffende kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.    Ingevolge artikel 9 van de Wvg kunnen gronden die aangewezen waren bij een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dat betrekking had op in een structuurplan begrepen gronden, of betrokken waren bij een voorstel, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, dan wel aangewezen waren bij een besluit als bedoeld in artikel 8, eerste lid, of betrokken waren bij een voorstel als bedoeld in artikel 8a, eerste lid, niet binnen twee jaar na het verstrijken van de in artikel 2, vierde lid, bedoelde termijn of na het in artikel 7, eerste lid, bedoelde vervallen van het rechtsgevolg, dan wel na het verstrijken van de in artikel 8, vierde lid, bedoelde termijn of na het in artikel 8a, derde lid, bedoelde vervallen van het rechtsgevolg opnieuw bij een zodanig besluit worden aangewezen of bij een zodanig voorstel worden betrokken. 2.4.    De raad bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het college het besluit van 20 juli 2004 heeft doen vervallen door middel van het voegen van het besluit van het college van 16 december 2004 bij het ter inzage liggende besluit van 20 juli 2004. 2.4.1.    In het besluit van 16 december 2004, dat in werking is getreden op 18 december 2004, is vermeld dat het college heeft besloten het besluit van 20 juli 2004 per datum van inwerkingtreding van het besluit van 16 december 2004 te doen vervallen. Zijdens de raad is ter zitting verklaard dat hiervan per brief mededeling is gedaan aan het kadaster en aan de betrokken eigenaren en beperkt gerechtigden, en dat daarna het besluit van 16 december 2004 bij het ter inzage liggende besluit van 20 juli 2004 is gevoegd. Gelet daarop is het oordeel van de rechtbank dat de in artikel 7, tweede lid, van de Wvg bedoelde aantekening is geplaatst door het voegen van het besluit van 16 december 2004 bij het ingevolge artikel 6, eerste lid, ter inzage liggende besluit van 20 juli 2004, juist. Voorts valt niet in te zien dat, zoals de raad betoogt, geen sprake is van een doen vervallen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvg, omdat de voeging van het besluit van 16 december bij dat van 20 juli 2004 geen verband hield met de vaststelling van het Regionaal Structuurplan Regio Eindhoven. Immers, wat daar van zij, nu dat plan is vastgesteld op 7 december 2004 was het college ingevolge die bepaling gehouden het rechtsgevolg van dat besluit te doen vervallen. 2.5.    De raad bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 16 december 2004 in strijd is met artikel 9 van de Wvg. 2.5.1.    Blijkens de wetgeschiedenis is het systeem van de Wvg erop gericht dat bij een voorkeursrecht de betrokken grond niet langer met dat recht wordt bezwaard dan nodig is en slechts zolang voldaan wordt aan de doelstelling van dat recht (TK 1995-1996, 24 235, nr. 5, p. 28). Het in de wet vastgelegde stelsel van elkaar opvolgende tijdelijke voorkeursrechten strekt er dan ook toe dat een tijdelijk voorkeursrecht voor ommekomst van de in de wet opgenomen geldigheidstermijn wordt bestendigd door een voorkeursrecht dat is gebaseerd op een planologische grondslag die een volgende stap vormt in het planologische proces. Gebeurt dit niet, dan dient het recht na ommekomst van voormelde termijn te vervallen. Met dit stelsel wordt beoogd de termijn gedurende welke, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, een tijdelijk voorkeursrecht kan worden gevestigd, te maximeren. Hiertoe dient blijkens de wetsgeschiedenis een voorstel tot aanwijzing van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 6 van de Wvg, waaraan het rechtsgevolg van een voorkeursrecht is verbonden, tijdig door een raadsbesluit tot "normale" vestiging van dat recht te worden bestendigd om het rechtsgevolg te kunnen laten voortduren en wordt in artikel 9 van de Wvg een sanctie gesteld op het niet tijdig bestendigen van een tijdelijk voorkeursrecht (ibidem, p. 29). Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvg dient een tijdelijk voorkeursrecht dat is gevestigd op grondslag van een ontwerp voor een structuur- of bestemmingsplan na vaststelling van dat plan ofwel te worden beëindigd ofwel te worden bestendigd door een voorkeursrecht dat is gebaseerd op artikel 2 van de Wvg.    Zowel het besluit van 20 juli 2004 als het besluit van 16 december 2004 is gebaseerd op artikel 6, eerste lid, van de Wvg. Voorts is aan beide besluiten een ontwerp voor een structuurplan ten grondslag gelegd. Gelet hierop is het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 16 december 2004 in strijd is met artikel 9 van de Wvg omdat het moet worden aangemerkt als "zodanig besluit" als bedoeld in die bepaling, juist.     Dat het ontwerp voor het "Structuurplan Centrum", waarop het besluit van 16 december 2004 is gebaseerd, gedetailleerder is dan het ontwerp voor het "Regionaal Structuurplan voor de Regio Eindhoven", waarop het besluit van 20 juli 2004 is gebaseerd vormt, gelet op de tekst van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 9 van de Wvg en op doel en strekking van de wet zoals hierboven weergegeven, geen grond voor een ander oordeel.    Het betoog van de raad dat, anders dan Obragas stelt, het besluit van 16 december 2004 niet op 17 december 2004 doch eerst op 20 december 2004 bij het besluit van 20 juli 2004 is gevoegd treft evenmin doel. Immers, daargelaten of het besluit van 20 juli 2004 op 18 december 2004 of op 20 december 2004 is vervallen, vast staat dat het besluit van 20 juli is opgevolgd door dat van 16 december, en dat laatstgenoemd besluit, nu dat er evenals eerstgenoemd besluit toe strekt dat de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van de Wvg van toepassing zijn, eerst rechtsgevolg kon krijgen voor het perceel van Obragas na het vervallen van het rechtsgevolg van eerstgenoemd besluit. Derhalve kan het perceel van Obragas eerst na het vervallen van het besluit van 20 juli door het besluit van 16 december opnieuw bij de vestiging van een voorkeursrecht betrokken zijn als bedoeld in artikel 9 van de Wvg. Een andere benadering zou afbreuk doen aan doel en strekking van artikel 9 van de Wvg. 2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van Obragas te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    veroordeelt de raad van de gemeente Helmond tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap "RWE Obragas N.V." in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Helmond aan de naamloze vennootschap "RWE Obragas N.V." onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Vlasblom    w.g. Molenaar Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2006 413.