
Jurisprudentie
AY7600
Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5276 MAW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5276 MAW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Eervol ontslag uit de militaire dienst is verleend wegens ziekten of gebreken. Geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband.
Uitspraak
04/5276 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage van 10 augustus 2004, 03/3846 MAWKLU (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: Staatssecretaris)
Datum uitspraak: 31 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2006 en is, na aanhouding, voortgezet op 3 augustus 2006. Appellant is op deze laatste zitting in persoon verschenen, bijgestaan door mr. V. Dolderman, advocaat te Harderwijk. De Staatssecretaris heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. Geurst, werkzaam bij het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 31 juli 2002, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 10 juni 2003, heeft de Staatssecretaris - onder meer - beslist dat bij appellant, aan wie ingaande 1 augustus 2002 eervol ontslag uit de militaire dienst is verleend wegens ziekten of gebreken, geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband in de zin als bedoeld in artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeids-ongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (hierna: het Besluit). Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat de arbeidsongeschiktheid van appellant het gevolg is van een aandoening van de rechterarm en -hand, welke aandoening niet in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht. Naar het oordeel van de Staatssecretaris hebben de bij appellant al eerder ontstane aandoeningen aan zijn knie en oren, ten aanzien waarvan invaliditeit met dienstverband is aanvaard, niet bijgedragen tot zijn uitval in de laatstelijk uitgeoefende functie van meewerkend beheerder wapen-kamer en het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellant tegen dit onderdeel van het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daartoe is - voorzover nog van belang - overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het na militair geneeskundig onderzoek uitgebracht, door de Staatssecretaris gevolgd medisch advies, inhoudende dat de handklachten van appellant zijn arbeidsongeschikt-heid hebben veroorzaakt en dat deze handklachten niet hun oorzaak vinden in het werk van appellant.
In hoger beroep is namens appellant vooral aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Besluit. In dat verband is het standpunt ingenomen - samengevat - dat aan het ontstaan van de ongeschiktheid voor het uitoefenen van de militaire dienst, bezien naar de eisen die het Militair Keurings-reglement stelt, niet alleen de handklachten maar ook de, in dienstverband aanvaarde aandoeningen aan knie en oren hebben bijgedragen. Hieruit volgt naar de mening van appellant dat ook die aandoeningen geacht moeten worden een bijdrage te hebben geleverd aan het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid. Alsdan geldt de in genoemd artikellid geregelde fictie dat ook voor de handklachten dienstverband moet worden aanvaard.
De Raad onderschrijft dit standpunt van appellant niet. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
Ook voor de Raad is op grond van de voorhanden medische gegevens duidelijk dat de uitval van appellant voor zijn laatstelijk in militaire dienst uitgeoefende functie en het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid het directe gevolg is geweest van zijn, niet aan de uitoefening van de militaire dienst toe te schrijven, ernstige handklachten.
Uit de gedingstukken blijkt verder dat appellant al geruime tijd geleden met name in verband met zijn knieklachten binnen het militaire apparaat is herplaatst (in de boven-genoemde functie) zonder enige mate van loonverlies. Ook is duidelijk dat appellant, ware geen sprake geweest van zijn daarna ontstane handklachten, deze functie op dat moment niet op grond van zijn knie- en/of gehooraandoening had hoeven op te geven.
Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen ruimte - gegeven het onderscheid dat voor de toepassing van de hier geldende regelingen moet worden gemaakt tussen de begrippen invaliditeit, dienstongeschiktheid en arbeidsongeschiktheid - voor het oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van appellant geacht moet worden mede te zijn gebaseerd op zijn knie- en/of gehooraandoening.
Hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een proceskostenveroordeling in hoger beroep
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en J.G. Treffers en
G.L.M.J. Stevens als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
17.08

