Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7630

Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5231 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet ongegrond. Niet betalen griffierecht.


Uitspraak

05/5231 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 11 juli 2005, 04/988 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 augustus 2006 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak van 6 januari 2006 heeft de Raad het door dr. ir. drs. J.J. de Kok (hierna: De Kok) namens appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen deze uitspraak heeft De Kok persoonlijk en namens appellante verzet gedaan. Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 25 juli 2006, waar De Kok in persoon is verschenen en waar appellante en het Uwv niet zijn verschenen. II. OVERWEGINGEN Naar aanleiding van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 6 januari 2006 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. De Raad stelt vast dat De Kok een hoger beroepschrift heeft ingediend. In artikel 22, eerste lid, van de Beroepswet is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge het vierde lid van artikel 22 van de Beroepswet wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt, aldus evengenoemd vierde lid, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Bij schrijven van 29 augustus 2005 is De Kok erop gewezen dat een griffierecht van € 103,- is verschuldigd, bij voorkeur te voldoen door middel van de aangehechte acceptgirokaart. Bij aangetekende brief van 19 september 2005 is De Kok nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na dagtekening van deze brief per kas dient te zijn voldaan of te zijn bijgeschreven op bankrekening 1923.25.906 ten name van Arrondissement 546 Utrecht. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep. De Raad heeft geconstateerd dat het griffierecht niet binnen voornoemde termijn van vier weken is betaald. Voorts heeft de Raad geconstateerd dat uit het aanvullend verzetschrift van 17 maart 2006 van De Kok niet blijkt dat hij de brief van 19 september 2005 niet heeft ontvangen, nu hij in de brief van 17 maart 2006 uitvoerig uiteenzet waarom hij het griffierecht niet heeft betaald. De eerst ter zitting gedane ontkenning van de ontvangst van de brief van 19 september 2005 acht de Raad dan ook niet geloofwaardig. Daarbij merkt hij op dat de brief van 19 september 2005 aangetekend is verzonden naar het door De Kok in het beroepschrift opgegeven adres. Dit schrijven is niet door de Raad retour ontvangen. De Raad wijst er voorts op dat de Awb noch de Beroepswet de mogelijkheid of de bevoegdheid geven om het heffen van griffierecht achterwege te laten. De redenen en omstandigheden die De Kok voor het niet-betalen aanvoert kunnen – ook indien deze feitelijk of juridisch juist zouden zijn – derhalve niet meebrengen dat er geen gehoudenheid zou bestaan om het griffierecht te betalen. Nu van de indiener van het beroepschrift geen griffierecht is ontvangen en, gelet op het voorgaande, redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest, is het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het vorenstaande brengt mee dat de Raad buiten bespreking kan en zal laten de diverse door De Kok in zijn verzetschrift en ter zitting gedane verzoeken. Zo zal de Raad niet beoordelen of De Kok als belanghebbende bij de aangevallen uitspraak moet worden aangemerkt. Ten slotte wijst de Raad het verzoek proces-verbaal op te maken af omdat naar het oordeel van de Raad, De Kok hierbij geen rechtens relevant belang meer heeft. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard en blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.S.G. Staal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) T.S.G. Staal. RG