
Jurisprudentie
AY7643
Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4701 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/4701 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing aanvraag oorlogsgetroffene van een voorziening in de kosten van aanschaf van een gehoorapparaat.
Uitspraak
05/4701 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 31 augustus 2006
I PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 22 juli 2005, kenmerk JZ/Y70/2005, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2006. Aldaar is appellant in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door
J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II OVERWEGINGEN
Blijkens de gedingstukken heeft appellant, die vervolgde en uitkeringsgerechtigde is in de zin van de Wet, in december 2004 bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend voor een voorziening in de kosten van aanschaf van een gehoorapparaat.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 21 maart 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen - samengevat - dat niet is gebleken dat het gehoorapparaat waarover appellant beschikte, en terzake waarvan recent een vergoeding op grond van de Wet was verstrekt, niet meer adequaat is en voortijdig aan vervanging toe.
In bezwaar en beroep heeft appellant aangevoerd - samengevat - dat de technische verbetering van gehoorapparatuur snel voortschrijdt en dat nu een gehoorapparaat beschikbaar is dat voor hem een duidelijke, objectief meetbare verbetering van hoorkwaliteit meebrengt ten opzichte van het oude apparaat, waarmee veel hinder werd ondervonden van bijgeluiden en geruis.
In dit geding is aan de orde de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad beantwoordt die vraag op grond van de navolgende overwegingen bevestigend.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat verweerster op zichzelf heeft aanvaard dat de oorklachten van appellant in het door de Wet vereiste verband staan met de door hem tijdens de oorlogsjaren ondergane vervolging, en dat een gehoorapparaat voor appellant een medisch noodzakelijk voorziening is in de zin als bedoeld in artikel 20 van de Wet. Op deze grond is aan appellant ingevolge zijn daartoe strekkende aanvraag van 8 maart 2004 per 1 maart 2004 een vergoeding verleend van de voor zijn rekening blijvende kosten van aanschaf - in 2002, zoals aangepast in 2003 - van een gehoorapparaat.
Voorts is gebleken dat verweerster, in navolging van hetgeen in de verzekeringsbranche gebruikelijk is, bij de toepassing van artikel 20 van de Wet ten aanzien van gehoor-apparatuur het uitgangspunt hanteert dat eenmaal in de vijf jaren een vergoeding van een gehoorapparaat kan plaatsvinden. Vergoeding van voortijdige vervanging van een gehoorapparaat acht verweerster alleen mogelijk indien op grond van objectieve medische gegevens een duidelijke, tot de aanschaf van een ander gehoorapparaat nopende achteruitgang van het gehoor is aangetoond. In het op de markt komen van nieuwe technische mogelijkheden ziet verweerster geen grond gelegen om af te wijken van de bij de toewijzing van de onderhavige voorziening in aanmerking te nemen gebruiksduur.
De Raad acht dit uitgangspunt, mede gelet op de aard van de onderhavige voorziening en de kosten die daarmee zijn gemoeid, niet in strijd met een redelijke uitleg en toepassing van artikel 20 van de Wet. Naar de Raad al eerder heeft overwogen, is verweerster bij de toepassing van dit artikel gerechtigd om aanvragen om voorzieningen mede te beoordelen op functionaliteit en proportionaliteit. Dit brengt mee dat voor verweerster geen gehoudenheid bestaat om medische voorzieningen op het technisch hoogst denkbare niveau te verstrekken of nieuwe technische ontwikkelingen onverwijld te volgen indien een goedkoper doch redelijkerwijs nog aanvaardbaar en doeltreffend alternatief beschikbaar is.
Uit de voorhanden medische gegevens blijkt niet - en door appellant is ook niet gesteld - dat sprake is van een medisch geconstateerde, aanmerkelijke achteruitgang van het gehoor van appellant. Evenmin is gesteld of gebleken dat het bestaande gehoorapparaat anderszins om medische redenen niet meer bruikbaar was. De door appellant vermelde vergroeiing van zijn gehoorgangen was ook al bij de aanschaf van het vorige gehoor-apparaat aan de orde.
De tevens door appellant aangevoerde - mede op grond van de bij de gedingstukken aanwezige audiogrammen ook aannemelijk te achten - omstandigheid dat hij met het nieuwe apparaat verlost is van allerlei storende bijgeluiden, brengt strikt genomen niet mee dat moet worden gesproken van een medische noodzaak om tot tussentijdse vervanging over te gaan.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en
M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.D. van Dissel-Singhal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
09.08

