Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7769

Datum uitspraak2006-08-18
Datum gepubliceerd2006-09-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000739-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voorwaardelijk opzet bij poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Verwerping noodweer(exces).


Uitspraak

Parketnummer: 20-000739-06 Uitspraak : 18 augustus 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 10 augustus 2005, parketnummer 02-626145-05 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 04-056371-03, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep en de vordering tot tenuitvoerlegging Van het beroepen vonnis maakt deel uit een beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van het geheel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waartoe verdachte werd veroordeeld bij vonnis van de Politierechter in Roermond d.d. 28 mei 2003, in de strafzaak met inleidende dagvaarding onder parketnummer 04-056371-03. Het hof constateert dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 augustus 2005 niet is verschenen. Evenmin heeft namens hem een daartoe gemachtigd raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Het hof constateert voorts dat de oproeping van de veroordeelde voor de behandeling van deze vordering ter terechtzitting van 10 augustus 2005 niet in het dossier van de onderhavige strafzaak aanwezig is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet tevoren van die vordering tot tenuitvoerlegging op de hoogte was. Naar het oordeel van het hof moet het er derhalve voor worden gehouden dat de oproeping van de veroordeelde voor het onderzoek ter terechtzitting op 10 augustus 2005 niet op rechtsgeldige wijze is geschied, zodat - met vernietiging van de beslissing van de eerste rechter op de beslissing van de vordering tot tenuitvoerlegging - de oproeping voor de behandeling van de vordering in eerste aanleg nietig zal worden verklaard. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte onder primair is tenlastegelegd en de verdachte terzake zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: onder primair: hij op of omstreeks 27 januari 2005 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist/vuisten) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat- (met geschoeide voet) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; onder subsidiair: hij op of omstreeks 27 januari 2005 te Breda met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Adriaan van Bergenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (met gebalde vuist/vuisten) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] slaan en/of stompen en/of -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat- (met geschoeide voet) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] schoppen en/of trappen; onder meer subsidiair: hij op of omstreeks 27 januari 2005 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist/vuisten) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat- (met geschoeide voet) (met kracht) in/tegen het gezicht en/of hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 27 januari 2005 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met gebalde vuist met kracht tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en -terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of zat- met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs A1 De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting, en meer in het bijzonder uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, blijkt van de navolgende omstandigheden, te weten dat: i. de aangever [slachtoffer] op enig moment nabij het portiek heeft staan wachten op diens vriendin - de getuige [getuige 1] - en er een woordenwisseling ontstond met de verdachte; ii. toen de aangever even later met zijn vriendin stond te praten de verdachte op hem af kwam rennen en bovenop hem sprong; iii. de verdachte blijkens de verklaring van de getuige [getuige 1] hierbij met kracht in het gezicht van aangever heeft geslagen; iv. de aangever de verdachte bij de armen heeft vastgegrepen en heeft geduwd; v. er een tweede man is gekomen die de verdachte heeft geslagen en geschopt; vi. de aangever en de verdachte toen samen ten val zijn gekomen; vii. een tweede man de aangever is blijven schoppen tegen benen, rug, nek, schouder, armen en hoofd; viii. dat verdachte herhaaldelijk riep dat aangever hem lost moest laten en wanneer de aangever dit niet deed, de verdachte naar de tweede man riep dat aangever geschopt moest worden; ix. volgens de getuige [getuige 2] beide mannen tegen het lichaam van de aangever hebben getrapt waarbij ook het hoofd werd geraakt, hetgeen voor de getuige aanleiding was het hoofd van die [slachtoffer] met zijn handen te beschermen; x. na deze interventie van [getuige 2] de verdachte en de tweede man samen zijn weggerend en vertrokken in een gereedstaande Peugeot 206. A2 Verdachte en zijn medeverdachte hebben blijkens de bewijsmiddelen het slachtoffer in een vechtpartij meermalen met kracht geslagen en geschopt. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het aldus met kracht slaan en schoppen, zeker op het hoofd, zwaar lichamelijk letsel oploopt, aanmerkelijk. De gedragingen van verdachte zijn medeverdachte waren dan ook geëigend om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Elk weldenkend mens zal zich dit realiseren. Verdachte heeft hiervan ook blijk gegeven nu hij heeft verklaard: "wanneer je iemand in het gezicht schopt, blijft er niets over". De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn en zijn medeverdachtes bewezen verklaarde handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest. Dat dit gevolg in het onderhavige geval niet is ingetreden doet daaraan niet af. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte B1 De raadsman heeft zich bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op het (subsidiaire) standpunt gesteld er sprake van noodweer en (meer subsidiair) van noodweer exces, in de zin van artikel 41,eerste, respectievelijk tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft ter onderbouwing gesteld dat verdachte werd vastgehouden door de verdachte en dat hij ter bevrijding heeft gehandeld. B2 Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Tegen de achtergrond van de onder A1 genoemde omstandigheden, overweegt het hof dat verdachte door [slachtoffer], te bespringen en te slaan die [slachtoffer] in een positie heeft gebracht waarin deze zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Nu door of namens de verdachte niet is gesteld of gebleken dat deze [slachtoffer] zich op een andere wijze dan door verdachte vast te houden een voortzetten van die aanranding door verdachte kon voorkomen, en nu voorts niet kan worden gezegd dat het handelen van die [slachtoffer] buitenproportioneel was, kan het handelen van die [slachtoffer] niet worden aangemerkt als een wederrechtelijke reactie op het handelen van verdachte. Bijgevolg acht het hof in het geheel niet aannemelijk geworden dat de verdachtes handelen was geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Het hof verwerpt het verweer in al zijn facetten. B3 Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 45, eerste lid van dat wetboek, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf geëist voor de duur van zes weken. Het hof komt tot een andere afdoening dan door de advocaat-generaal gevorderd, gelet op enerzijds: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde, maar anderzijds de persoon van de verdachte. Het hof constateert dat de verdachte niet eerder terzake soortgelijke feiten werd veroordeeld en dat verdachte thans deelneemt aan een leer-project in het kader van, naar het hof begrijpt, een arbeidsreïntegratie-traject. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als door de advocaat-generaal gevorderd zou de toekomst van verdachte derhalve op onaanvaardbare wijze doorkruisen. Het hof acht derhalve een werkstraf van de maximale duur passend en geboden. Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten door de verdachte in de toekomst, zal het hof daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur aan de verdachte opleggen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart de oproeping voor de behandeling ter terechtzitting van de politierechter van 10 augustus 2005 van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Roermond d.d. 28 mei 2003, in de strafzaak met het parketnummer 04-056371-03, nietig. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert: Medeplegen van poging tot zware mishandeling. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis. Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter, mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier, en op 18 augustus 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. C.R.L.R.M. Ficq is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.