Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7895

Datum uitspraak2006-05-09
Datum gepubliceerd2006-09-08
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC200500727-MA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Als partijen menen dat een zaak in hun goederengemeenschap valt kan de rechter niet ambtshalve bepalen dat dit niet zo is.


Uitspraak

typ. JD rolnr. C0500727/MA ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, zevende kamer, van 9 mei 2006, gewezen in de zaak van: [X.], wonende te [woonplaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 15 april 2005, verder te noemen: de man, procureur: mr. A.H.A.C. Waals, tegen: [Y.], wonende te [woonplaats], geïntimeerde bij gemeld exploot, verder te noemen: de vrouw, procureur: mr. F.C.J.J. Jessen, op het hoger beroep van het onder zaaknummer 91606/HA ZA 04-385 door de rechtbank Maastricht gewezen (tussen)vonnis van 26 januari 2005 tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde. 1. Het verloop van het geding in eerste aanleg Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het verloop van het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft de man 2 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. Hij vordert, kort gezegd, dat het hof uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat het aandeel van de vrouw in het in Polen gelegen onroerend goed tevens tot de tussen partijen te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoort en haar in de gelegenheid zal stellen door middel van het in het Nederlands vertaalde bewijsstukken de omvang en de waarde van haar aandeel te bewijzen. 2.2. De vrouw heeft een akte tot referte genomen. 2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. 4.1.1. Partijen zijn op 11 augustus 1992 te Polen met elkaar gehuwd. De echtscheidingsbeschikking is op 18 juli 2003 ingeschreven. De onderhavige procedure betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap waarin partijen waren gehuwd. 4.1.2. Het vonnis van 26 januari 2005 waarvan beroep is een tussenvonnis, waarin tevens is bepaald dat hoger beroep kan worden ingesteld. Het hoger beroep is mitsdien ontvankelijk. 4.1.3. Grief 1 keert zich expliciet tegen rov. 3.7, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het aandeel van de vrouw in de in Polen gelegen woning alsmede haar aandeel in de inboedel daarvan buiten de gemeenschap van goederen valt. In de memorie van grieven rept de man niet meer over rov. 3.7.1 van het vonnis waarvan beroep. Nu rov. 3.7.1. voortbouwt op rov. 3.7 neemt het hof aan dat de grief zich ook tegen de daar gegeven beslissing keert. 4.2. De man heeft aangevoerd dat op het huwelijksgoederenregime Nederlands recht van toepassing is, dat zijdens de vrouw geen beroep is gedaan op toepasselijkheid van Pools recht op haar aandeel in de in Polen gelegen onroerende zaak en, dat beide partijen er dan ook vanuit gaan dat dit aandeel in de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap valt. Partijen verschillen slechts van mening over de omvang (25% of 3/32-ste deel) en de waarde van dat deel. Door anderszins te oordelen is de rechtbank buiten de rechtstrijd van partijen getreden. De vrouw heeft onderschreven dat de man medegerechtigde is het huis in Polen. 4.3. Naar het oordeel van het hof kan de juistheid van het oordeel van de rechtbank in rov. 3.7 (te weten dat naar Pools erfrecht de in Polen gelegen woning alsmede de inboedel buiten elke gemeenschap van goederen valt) in het midden blijven. Ingevolge artikel 24 Rv onderzoekt en beslist de rechter de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd. De gedingstukken laten geen andere uitleg toe dan dat partijen ervan uit gaan dat de onroerende zaak in Polen in de gemeenschap van goederen valt waarin partijen zijn gehuwd. Het staat de rechtbank derhalve niet vrij om er – met ambtshalve aanvulling van de feiten – vanuit te gaan dat de onroerende zaak niet in de gemeenschap valt. Het hof neemt daarbij in overweging dat niet alleen niet in geschil is dát er verdeeld moet worden, maar dat hetzelfde geldt voor de toedeling van het aandeel in de woning aan de vrouw (zo de woning niet al verkocht is) maar dat partijen alleen hun geschil over de hoogte van de te verdelen waarde, derhalve de financiële afwikkeling, aan de rechter hebben voorgelegd. De openbare orde is derhalve niet in geding. 4.4. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. De proceskosten zullen worden gecompenseerd nu partijen gewezen echtgenoten zijn. 5. De uitspraak Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep maar alleen voor zover daarin in de rov. 3.7 en 3.7.1. is geoordeeld, en in zoverre opnieuw recht doende: in aanvulling op het dictum van dat vonnis: bepaalt dat het aandeel van de vrouw in het litigieuze in Polen gelegen onroerende zaak en de inboedel daarvan tevens tot de tussen partijen te verdelen huwelijksgoederengemeenschap behoort; stelt de vrouw in de gelegenheid door middel van in het Nederlands vertaalde bewijsstukken de omvang en de waarde van haar aandeel in die onroerende zaak te bewijzen; verwijst de zaak naar de rechtbank voor verdere afdoening met inachtneming van deze beslissing; compenseert de proceskosten in hoger beroep gevallen aldus dat elk der partijen haar eigen kosten draagt; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van de Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 mei 2006.