
Jurisprudentie
AY7917
Datum uitspraak2006-06-28
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers237602 - FA RK 05-885
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers237602 - FA RK 05-885
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gezag - omgang - verzoeken van de vrouw tot eenhoofdig gezag en bepaling dat de man geen recht op omgang met de minderjarige zal hebben afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Wijziging gezagsvoorziening, omgang
rekestnummer: FA RK 05-885
zaaknummer: 237602
datum beschikking : 28 juni 2006
BESCHIKKING op het op 11 februari 2005 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
procureur: mr. --.
PROCEDURE
Bij beschikking van 14 september 2005 van deze rechtbank en kamer is een beslissing ter zake van de verzoeken van de vrouw tot wijziging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [minderjarig kind], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], Italië, en tot bepaling dat de man geen recht op omgang zal hebben met de minderjarige, aangehouden. Daarbij is de vrouw in de gelegenheid gesteld om binnen één maand na de beschikking zich uit te laten over het adres van de man en om adres-gegevens van de advocaat van de man in Italië te verstrekken, alsmede om de door haar overgelegde stukken in de Italiaanse taal, waaronder de geboorteakte van de minderjarige, de beschikking van de rechtbank te [plaats A] d.d. 25 oktober 2004 en de tussen partijen op 1 oktober 2004 gesloten overeenkomst terzake de minderjarige, te voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal aan de rechtbank over te leggen.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook de brief d.d.
10 oktober 2005 van de zijde van de vrouw, met bijlagen.
Op 31 mei 2006 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vrouw en haar procureur. Namens de raad voor de kinderbescherming is verschenen mevrouw [A].
De rechtbank heeft de man doen oproepen zowel per gewone als per aantekende post op de door de vrouw in haar brief van 10 oktober 2005 opgegeven adressen, te weten op twee adressen van de man in Italië, alsmede op het adres van zijn Italiaanse advocaat te [plaats A]. De aangetekende brieven zijn terugbezorgd bij de rechtbank zonder dat uitreiking aan de man heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft de rechtbank een advertentie doen plaatsen in de krant. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
Uit de door de vrouw bij schrijven van 10 oktober 2005 ingezonden (in het Nederlands vertaalde) beschikking van de rechtbank voor minderjarigen te [plaats A] van 25 oktober 2004 is het volgende gebleken. Na een door de vader op 29 juli 2004 ingediende klacht, dat de vrouw met de minderjarige uit de woning van partijen was vertrokken en was ingetrokken bij haar familie te [Q], heeft de rechtbank te [plaats A] bij beschikking van 12 augustus 2004 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudend een verbod voor de vrouw om de minderjarige buiten het gebied van de Italiaanse staat te brengen en vaststelling van een voorlopige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. Vervolgens heeft op 1 oktober 2004 een zitting plaatsgevonden, waarbij partijen ieder door een advocaat werden bijgestaan en waarbij partijen hebben verklaard dat zij overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van - kort gezegd - handhaving van het gezamenlijke ouderlijk gezag, samenwerking tussen partijen bij de uitoefening van het ouderlijk gezag, bepaling van de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw, door te man te betalen kinderalimentatie van (tenminste) € 300,-- per maand en een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, met de verplichting voor de moeder om de minderjarige ten minste twee maal per jaar naar de woonplaats van de vader te brengen, en met de verplichting voor beide partijen om de minderjarige niet naar het buitenland te brengen zonder toestemming van de andere ouder. De rechtbank te [plaats A] heeft in zijn beschikking van 25 oktober 2004 beslist conform deze door partijen onderling getroffen regeling.
De vrouw heeft gesteld dat zij destijds in Italië onder bedreiging een verklaring heeft moeten tekenen, waarin zij de man toestond om de minderjarige bij zich te hebben en dat zij vervolgens met de minderjarige uit Italië is gevlucht. De vrouw heeft gesteld dat zij de minderjarige dient te beschermen tegen het risico van ontvoering door de man. Zij acht het onverantwoord om de minderjarige voor bezoeken naar Italië te laten gaan omdat de man in Italië een zeer dominante positie heeft en de minderjarige bij zich zal kunnen houden. Om de minderjarige zo goed mogelijk te beschermen acht de vrouw het van belang dat zij alleen met het gezag wordt belast en dat de man geen recht op omgang met de minderjarige zal hebben.
De rechtbank overweegt het volgende.
Blijkens de beschikking van de rechtbank te [plaats A] van 25 oktober 2004 was de gewone verblijfplaats van de minderjarige destijds in Italië.
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij na die beschikking nog enkele maanden in Italië is gebleven en vervolgens in januari 2005 met de minderjarige naar Nederland is gereisd om zich hier te vestigen, aangezien zij in Italië economisch gezien geen toekomst had. Zij heeft vervolgens door tussenkomst van haar procureur op 11 februari 2005 het onderhavige verzoekschrift ingediend. De vrouw heeft verklaard dat de minderjarige, die op [geboortedatum] 2005 vier jaar is geworden, naar school gaat, Nederlands spreekt en Nederlandse vriendinnetjes heeft.
De rechtbank is van oordeel dat nu de minderjarige zich in januari 2005 met haar moeder in Nederland heeft gevestigd en de man kennelijk daarin heeft berust, althans niet om teruggeleiding van de minderjarige naar Italië heeft verzocht, en de minderjarige inmiddels reeds (bijna) anderhalf jaar in Nederland woont, moet worden aangenomen dat de minderjarige haar gewone woonplaats heeft in Nederland. De Nederlandse rechter is derhalve krachtens de artikelen 1 en 2 van het Haags Kinder-beschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101, bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op de verzoeken van de vrouw.
De vrouw heeft haar stelling, dat zij in Italië onder bedreiging een verklaring heeft getekend waarin zij de man toestaat om de minderjarige bij zich te hebben, niet nader onderbouwd. Zij heeft ter terechtzitting verklaard dat zij destijds werd bijgestaan door een advocaat en dat zij, nadat de man een klacht had ingediend bij de officier van justitie na haar vertrek met de minderjarige naar haar ouders, geen andere keus zag dan akkoord te gaan met de onderling getroffen regeling, zoals weergegeven in de beschikking van de rechtbank te [plaats A] van 25 oktober 2004. Zij heeft voorts verklaard dat zij om economische redenen uit [eiland] is vertrokken.
Zij heeft ten slotte verklaard dat haar huidige adres bij de man bekend is en dat de man beschikt over haar mobiele telefoonnummer. De man heeft haar sinds haar verblijf in Nederland af ten toe gebeld, doch in de laatste vier tot vijf maanden heeft de vrouw geen contact met hem gehad.
Wijziging verzoek
De vrouw heeft ter terechtzitting van 31 mei 2006 haar verzoek gewijzigd in die zin, dat zij thans verzoekt om te bepalen dat uitsluitend zij zal zijn belast met het gezag over de minderjarige en dat de man geen recht op omgang met de minderjarige zal hebben met wijziging van de beschikking van de rechtbank te [plaats A] van 25 oktober 2004.
Nu de man niet in het geding is verschenen, is ingevolge het bepaalde in de artikelen 283 jo. 130 Rechtsvordering een verandering of vermeerdering van het verzoek uitgesloten, tenzij de verzoeker de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan de wederpartij kenbaar heeft gemaakt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw alsnog in de gelegenheid te stellen om het gewijzigde verzoek aan de man te doen betekenen, op grond van hetgeen hierna zal worden overwogen.
Wijziging gezagsvoorziening
Ingevolge artikel 1:251, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek blijven de ouders die gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen, dit ook na echtscheiding gezamenlijk uitoefenen, tenzij de rechter van oordeel is dat het belang van de minderjarige met zich brengt dat het gezag aan één van de ouders alleen dient toe te komen. Daarvan zal sprake kunnen zijn indien een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind door communicatieproblemen van de ouders klem of verloren dreigt te raken bij voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
Uit de stellingen van de vrouw blijkt niet van zodanige feiten en omstandigheden dat in het belang van de minderjarige afgeweken zou dienen te worden van de hoofdregel dat beide ouders belast blijven met het ouderlijk gezag. Het feit dat de man vermoedelijk in Italië verblijft, zonder dat zijn huidige woon- of verblijfplaats bij de vrouw bekend is, bemoeilijkt weliswaar de voor het uitoefenen van het gezamenlijk ouderlijk gezag vereiste communicatie tussen de ouders doch behoeft op zichzelf niet te betekenen dat zodanige communicatie in de toekomst in het geheel niet meer mogelijk zal zijn. Het enkele feit dat de vrouw in de afgelopen maanden geen telefonisch contact met de man heeft gehad leidt evenmin tot de conclusie dat zodanig contact in de toekomst niet mogelijk zal zijn.
Het verzoek van de moeder met betrekking tot eenhoofdig gezag zal derhalve als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Nu het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen en wijziging van de beschikking van de rechtbank te [plaats A] van 25 oktober 2004 - na betekening van het gewijzigde verzoek aan de man -derhalve niet aan de orde kan zijn, komt de vraag of toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in de artikelen 5 en 10 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101, betreffende - kort gezegd - het kenbaar maken door de rechtbank van het voornemen tot wijziging van de door de autoriteiten van de staat van de vorige gewone verblijfplaats van de minderjarige genomen maatregelen aan die autoriteiten respectievelijk het aan de rechtbank voorgeschreven overleg, alvorens maatregelen ten aanzien van de minderjarige te nemen, met de autoriteiten van de andere verdragsluitende staten, wier beslissingen nog van kracht zijn, niet aan de orde.
Omgangsregeling
De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de minderjarige niet aan de man durft af te geven omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Zij heeft verder verklaard dat zij het belang van contact tussen de minderjarige en de man op zichzelf onderschrijft en dat het contact tussen hen ook goed is verlopen. Zij heeft ten slotte verklaard dat zij wenst mee te werken aan omgang tussen de man en de minderjarige, mits er voldoende waarborgen zijn dat de man de minderjarige niet meeneemt naar Italië.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stellingen van de vrouw niet volgt dat omgang tussen de minderjarige en de man niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Veeleer volgt daaruit dat de vrouw, nadat zij de minderjarige zonder toestemming van de man en in weerwil van de beschikking van de rechtbank te [plaats A] van 25 oktober 2004 heeft meegenomen naar Nederland, bevreesd is dat de man zal trachten om de minderjarige te doen teruggeleiden naar Italië. Nu niet is gebleken dat omgang tussen de man en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige is, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man geen recht heeft op omgang met de minderjarige afwijzen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, behoeft nu het verzoek van de vrouw zal worden afgewezen en wijziging van de beschikking van de rechtbank te [plaats A] van 25 oktober 2004 - na betekening van het gewijzigde verzoek aan de man - derhalve niet aan de orde kan zijn, eveneens ten aanzien van de omgangsregeling de vraag of toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in de artikelen 5 en 10 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 5 oktober 1961, Trb. 1968, 101, niet te worden beantwoord.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.D. Veenendaal, kinderrechter, bijgestaan door mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2006.

