Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8031

Datum uitspraak2006-09-08
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200238405
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte, door het hof aangemerkt als (mede-)initiatiefnemer en belangrijke uitvoerder, en zijn mededaders hebben zich in een periode van een aantal maanden, telkens in wisselende samenstelling, schuldig gemaakt aan een reeks overvallen in woningen, alsmede aan het voorbereiden van een bankoverval, waarbij het gebruik van wapens en geweld niet is geschuwd. De verdachte heeft tijdens een overval excessief geweld gebruikt door een kogel in een voet van een van de slachtoffers te schieten. Voorts hebben de verdachte en een mededader een vuurwapen met daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Verweer vrijwillige terugtred op grond van de feitelijke gang van zaken verworpen. Verweer dat het geweld ter zelfverdediging is aangewend (noodweer) is eveneens verworpen: er is niet de minste aanwijzing dat op enig moment daaraan voorafgaand sprake is geweest van geweld of dreiging van geweld van de zijde van de slachtoffers.


Uitspraak

rolnummer 22-002384-05 parketnummers 09-754069-04 en 09-004067-04 datum uitspraak 8 september 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 3 maart 2005 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], volgens verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum] 1975, thans gedetineerd in [adres detentie] 1. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 6 februari 2006, 23 maart 2006 juncto 3 april 2006 juncto 7 april 2006 juncto 10 april 2006 en 24 augustus 2006 juncto 25 augustus 2006. Het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2006, 3 april 2006, 7 april 2006 en 10 april 2006, alsmede het onderzoek op de terechtzitting van 24 augustus 2006 en 25 augustus 2006, is telkens onderbroken geweest op de voet van het bepaalde in artikel 277, tweede lid, juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. 2. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding met parketnummer 09-754069-04, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en hetgeen bij inleidende dagvaarding met parketnummer 09-004067-04 vermeld staat. Van de nadere omschrijving tenlastelegging en van de dagvaarding met parketnummer 09-004067-04 zijn kopieën in dit arrest gevoegd. Het hof heeft de feiten die in de nadere omschrijving tenlastelegging en in de dagvaarding met parketnummer 09-004067-04 zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden. 3. Procesgang In eerste aanleg is het onder 8 tenlastegelegde feit met parketnummer 09-650004-05 afgesplitst en is de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 4, 5 eerste en tweede cumulatief/alternatief, 6 en 7 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest. Omtrent het inbeslaggenomen voorwerp, alsmede omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] is beslist als nader in het vonnis omschreven. Voorts is aan de verdachte telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Blijkens een zich in het dossier bevindende akte intrekking rechtsmiddel heeft de officier van justitie op 11 april 2005 het ingestelde hoger beroep ingetrokken. 4. Geldigheid inleidende dagvaarding (feit 7) Door de verdediging is aangevoerd dat de tenlastelegging ten aanzien van de voorbereiding van een overval op een filiaal van de [bank] te ’s-Gravenhage (feit 7; zaaksdossier 13) nietig is, nu deze niet vermeldt een invulling van de onderscheiden bestanddelen van artikel 46 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zowel wat betreft de middelen als de delictshandeling, immers een voldoende feitelijke omschrijving daarvan in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering ontbreekt. Het hof verwerpt deze stelling, omdat naar zijn oordeel zowel de voorbereidingsmiddelen waarop de tenlastelegging ziet, in casu een of meer vuurwapens, althans (een) op (een) vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), een of meer telefoon(s) en/of een of meer auto(’s), als de verweten gedragingen zoals omschreven in de tenlastelegging, alsmede meer in het algemeen de overige bestanddelen van artikel 46 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, voldoende concreet zijn omschreven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bewoordingen waarin de gedragingen zijn beschreven naast een kwalificatieve betekenis ook een feitelijke betekenis hebben. Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering strekt ertoe dat de opgave van het tenlastegelegde feit zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren kan verdedigen, terwijl bovendien voor de rechter duidelijk moet zijn wat het object van diens onderzoek is. Zowel uit het onderzoek door de politie als uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het de verdachte duidelijk is geweest voor welke handelingen op welke tijd en plaats en met welke middelen, hij zich diende te verantwoorden. Derhalve is aan de strekking van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldaan. 5. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. 6. Overwegingen van het hof 6.1. ten aanzien van feit 4 (zaak 3): De verdediging heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde geweldshandelingen niet wederrechtelijk waren maar verricht zijn ter zelfverdediging in een noodweer- situatie, welk verweer kennelijk impliceert dat het geweld niet gepleegd is met het oogmerk om de diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken zoals in de tenlastelegging bedoeld. Dit verweer wordt verworpen. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat, onmiddellijk nadat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de verdachte met zijn kompanen de woning aan de Bresterstraat waren binnengekomen, de verdachte pardoes zijn pistool heeft getrokken, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft toegevoegd dat het een overval was en dat ze moesten gaan liggen, het pistool op de benen van [slachtoffer 2] heeft gericht en vervolgens [slachtoffer 2] in zijn voet heeft geschoten. Er is niet de minste aanwijzing dat op enig moment daaraan voorafgaand sprake is geweest van geweld of dreiging van geweld van de zijde van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]. Van zelfverdediging kan aldus geen sprake zijn. 6.2. ten aanzien van feit 7 (zaak 13): Door de verdediging is – naar het hof begrijpt – aangesloten bij het verweer dat wat betreft de geplande overval op een filiaal van de [bank] te ’s-Gravenhage (zaaksdossier 13) de bewezenverklaarde voorbereidingsmiddelen, te weten mobiele telefoons en een auto, niet kennelijk bestemd zijn voor een crimineel doel. Het hof verwerpt dit verweer. Vaststaat dat de verdachte [mededader 1] in het politieverhoor heeft verklaard dat [verdachte] een filiaal van de [bank] wilde overvallen en daarbij mensen nodig had om op de uitkijk te staan. Op 14 mei 2004 stonden onder anderen [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3] in de straat waar de bank gevestigd was. Aldaar is [verdachte] in zijn auto, een groene Renault Laguna, komen aanrijden met iemand die hem het bankfiliaal zou kunnen binnenlaten en heeft hij zijn auto zo geparkeerd dat hij snel kon wegrijden. Tussen degenen die op de uitkijk stonden is onderling gebeld. De verdachte [mededader 3] heeft ook verklaard dat de overval op 14 mei 2004 gepleegd zou worden door [verdachte] met zijn auto, en dat onder anderen [mededader 1], [mededader 2] en hijzelf in verband met die voorgenomen overval op een van te voren afgesproken plaats buiten de bank stonden en dat ze allemaal een telefoon hadden. Hij spreekt ook over telefonisch contact tussen [verdachte] en [mededader 4] met betrekking tot de overval. De verdachte [mededader 2] heeft verklaard dat [verdachte] samen met [mededader 1] het bankfiliaal wilde overvallen. Onder anderen hij en [mededader 3] stonden op 14 mei 2004 op de uitkijk bij de bank. Hij maakte daar gebruik van de telefoon van [mededader 4] en ook de anderen hadden hun eigen telefoon, omdat zij elkaar zo konden waarschuwen. Uit tapgesprekken van 14 mei 2004 en data rond deze datum blijkt dat tussen de verdachten [mededader 1], [mededader 4], [mededader 2] en [mededader 3] met gebruikmaking van mobiele telefoons gesproken is met betrekking tot deze overval. Het hof acht aldus evident aangetoond dat de auto van [verdachte] en de telefoons werden gebruikt bij een onmiddellijke dreiging dat een bankoverval zou worden gepleegd, welke misdadige bestemming voor de gemiddelde rechtsgenoot, gelet op de genoemde omstandigheden waaronder de middelen werden gebruikt, bij deze rechtsgenoot bekend, in het oog springt. Door de verdediging is – subsidiair - aangevoerd dat de geplande overval op een filiaal van de [bank] als gevolg van vrijwillige terugtred niet is doorgegaan. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat de overval op de ochtend van 14 mei 2005 niet is doorgegaan, doch niet tengevolge van omstandigheden van de wil van de verdachte en/of de medeverdachten afhankelijk. Uit de verklaring van [mededader 3] leidt het hof af dat de overval ’s ochtends is afgeblazen omdat [verdachte] te laat bij de bank aankwam, waarna de betrokkenen bij de geplande overval na onderling beraad zich hebben opgehouden in de woning van [mededader 4]. Uit diens verklaring blijkt voorts dat mogelijk in de namiddag nog een nieuwe poging tot een overval zou worden gedaan, waarvan echter onduidelijk is of dat is gebeurd, maar tevens dat in de ochtend van 15 mei 2004 de betrokkenen bij de overval opnieuw naar het filiaal van de [bank] zijn gereden. [mededader 2] heeft dit laatste ook verklaard en in zijn verklaring bij de politie zelfs dat op 15 mei 2004 vrijwel alle betrokkenen dezelfde positie hadden ingenomen als de dag ervoor. Uit een tapgesprek op 15 mei 2004 tussen [mededader 2] en [mededader 3] blijkt voorts nog dat over de overval op het filiaal van de [bank] is gesproken in die zin dat [mededader 2] naar [mededader 3] bij het bankfiliaal moest komen. Van een vrijwillige terugtred op de ochtend van 14 mei 2004 om een bankoverval te plegen is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake geweest. 7. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. 8. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. 9. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; 2: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie; 3: de voortgezette handeling van: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; 4: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; 5: de voortgezette handeling van: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; 6: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; 7: medeplegen van voorbereiding van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en/of van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. 10. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 11. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte, door het hof aangemerkt als (mede-)initiatiefnemer en belangrijke uitvoerder, en zijn mededaders hebben zich in een periode van een aantal maanden, telkens in wisselende samenstelling, schuldig gemaakt aan een reeks overvallen in woningen, alsmede aan het voorbereiden van een bankoverval, waarbij het gebruik van wapens en geweld niet is geschuwd. Tijdens een aantal van die overvallen hebben de verdachte en zijn mededaders de slachtoffers, die zich in de besloten veiligheid en intimiteit van hun woning waanden, bedreigd met een heet strijkijzer. Ook heeft de verdachte tijdens een overval excessief geweld gebruikt door een kogel in een voet van een van de slachtoffers te schieten. Dit zijn ernstige feiten waarbij de verdachte en zijn mededaders zich uitsluitend hebben laten leiden door hun zucht naar geldelijk gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische gevolgen ondervinden van wat hun is aangedaan. Voorts hebben de verdachte en een mededader een vuurwapen met daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Wapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, zoals ook in het onderhavige geval is gebleken. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie. Het hof is – alles overwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt, mede in aanmerking genomen de aan de medeverdachten opgelegde straffen. 12. Beslag De advocaat-generaal heeft gevorderd dat omtrent het inbeslaggenomen voorwerp zal worden beslist zoals in het vonnis waarvan beroep omschreven. De inbeslaggenomen beleningsbonnen, zoals vermeld onder nummer 1 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zullen worden verbeurdverklaard, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels zijn verkregen door middel van (een of meer van) de bewezenverklaarde feiten. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. 13. Vorderingen tot schadevergoeding In het onderhavige strafproces hebben na te melden benadeelde partijen zich gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van na te melden aan de verdachte tenlastegelegde feit tot bedragen van: terzake van feit 3 (zaak 2): - [benadeelde partij 1] tot een bedrag van in totaal € 1.300,-, te weten € 1.000,- aan materiële schade en € 300,- als voorschot op immateriële schade; - [benadeelde partij 2] tot een bedrag van in totaal € 3.050,-, te weten € 2.750,- aan materiële schade en € 300,- als voorschot op immateriële schade. terzake van feit 5 (zaak 6): - [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 500,-, als voorschot op immateriële schade; - [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 500,-, als voorschot op immateriële schade; In eerste aanleg zijn de vorderingen wat betreft de immateriële schade toegewezen als gevorderd. In hoger beroep zijn de vorderingen van rechtswege aan de orde tot de in eerste aanleg toegewezen bedragen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen tot de in eerste aanleg toegewezen bedragen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Namens de verdachte zijn de vorderingen van de benadeelde partijen niet betwist. Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelde partijen genoegzaam aangetoond dat de bij wijze van voorschot gestelde immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de ten laste van de verdachte bovengenoemde bewezenverklaarde feiten, voor zover ieder van hen betreffende. De vorderingen van de benadeelde partijen zullen derhalve bij wijze van voorschot worden toegewezen. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken. 14. Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht, ziet het hof aanleiding aan de verdachte telkens een verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer op te leggen op de wijze zoals hierna is vermeld. 15. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 46 (oud), 47, 56, 57, 310, 312 (oud) en 317 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen beleningsbonnen, zoals vermeld onder nummer 1 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van na te melden benadeelde partijen tot na te melden bedragen en veroordeelt de verdachte om bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan: [benadeelde partij 1] een bedrag van € 300,-; [benadeelde partij 2] een bedrag van € 300,-. [benadeelde partij 3] een bedrag van € 500,-; [benadeelde partij 4] een bedrag van € 500,-. Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in verband met hun vorderingen hebben gemaakt – welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil – en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken. Legt aan de verdachte voorts de verplichtingen op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 6 (zes) dagen; een bedrag van € 300,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 6 (zes) dagen; een bedrag van € 500,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3], voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen; een bedrag van € 500,- ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4], voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen; telkens met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van de slachtoffers niet opheft. Verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers en omgekeerd. Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormelde bedragen door de mededaders de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partijen met eenzelfde bedrag doet verminderen. Verstaat dat de verplichtingen tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers komt te vervallen voorzover de mededaders hebben voldaan aan hun verplichtingen tot betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers. Dit arrest is gewezen door mr. R.J. van Boven, mr. J. Kramer en mr. C.M. le Clercq-Meijer, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 september 2006.