
Jurisprudentie
AY8063
Datum uitspraak2006-08-17
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1571 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-09-13
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1571 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontslag ambtenaar wegens plichtsverzuim, bestaande uit werkweigering.
Uitspraak
05/1571 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 januari 2005, 04/507 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Namens het College is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2006. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.W. Enoch, advocaat te Utrecht. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H.J. Visser en J. Brand Msc., beiden werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was in het kader van de In- en Doorstroomregeling werkzaam als assistent medewerker tuinonderhoud bij de Dienst Stadsbeheer van de Gemeente Utrecht.
Bij besluit van 21 mei 2003 is appellant met toepassing van artikel 8:11 van de Arbeidsvoorwaarden Regeling Utrecht (ARU) per 1 juni 2003 ontslagen wegens plichtsverzuim, bestaande uit werkweigering. Reden voor het ontslag was dat appellant per 28 april 2003 volledig arbeidsgeschikt was verklaard door de bedrijfsarts en geen gebruik had gemaakt van de hem geboden mogelijkheid een deskundigenoordeel te vragen, maar dat hij desondanks, na herhaalde waarschuwingen en uiteindelijk een sommatie, zijn werkzaamheden niet heeft hervat.
1.2. Het College heeft dit besluit na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 13 januari 2004. Het College heeft daarbij overwogen het niet aannemelijk te achten dat de mogelijkheid om een deskundigenoordeel te vragen appellant was ontgaan, omdat hij zowel door de bedrijfsarts als door de dienst op die mogelijkheid was gewezen, waarbij zelfs het formulier al voor hem was ingevuld en was aangeboden de kosten van de aanvraag voor rekening van de dienst te laten komen. Voorts heeft het College van belang geacht dat appellant al twee maal eerder voor niet hervatten na hersteldverklaring was gestraft met stopzetting van salaris en daarom als gewaarschuwd man had te gelden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop de rechtbank tot haar oordeel is gekomen.
Ook de Raad moet ervan uitgaan dat appellant op 28 april 2003 arbeidsgeschikt was, nu appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die arbeidsgeschiktverklaring aan te vechten en ook overigens op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij op die dag nog arbeidsongeschikt was. Het standpunt van appellant dat er sprake was van een misverstand rond de aanvraag van een second opinion kan de Raad niet volgen, nu uit de gedingstukken blijkt dat van de kant van de dienst nog tot twee maal toe telefonisch bij appellant is aangedrongen op indiening van de aanvraag.
3.1. De stelling van appellant ter zitting van de Raad dat hij te ziek is om te werken omdat hij sinds het aantreden van B als leidinggevende voortdurend door deze werd getreiterd is namens het College door de personeelsfunctionaris met kracht en gemotiveerd weersproken. Aangevoerd is dat er juist diverse gesprekken zijn geweest tussen appellant en zijn leidinggevende in aanwezigheid van een personeelsfunctionaris waarbij een onenigheid met de leidinggevende is uitgepraat, maar dat appellant desondanks daarop bleef terugkomen. De Raad heeft geen aanleiding om aan de verklaringen van de personeelsfunctionaris dienaangaande te twijfelen.
3.2. Uit de gedingstukken blijkt voorts dat er sedert juni 2001 bij herhaling sprake is geweest van niet hervatten van het werk na hersteldverklaring, van aansluitende nieuwe ziekmeldingen en van geen gehoor geven aan oproepen van de bedrijfsarts om op het spreekuur te verschijnen. Het verweten plichtsverzuim betreft daarom geen eenmalige misstap, maar er is sprake van doorgaand gedrag.
3.3. De Raad is van oordeel dat de aard en ernst van de verweten gedraging - het ondanks sommatie niet hervatten nadat hij op 28 april 2003 hersteld was verklaard - tegen de achtergrond van de diverse waarschuwingen sinds juni 2001, zodanig zijn dat de opgelegde disciplinaire straf van ontslag daaraan niet onevenredig is te achten. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.A.M. Mollee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.D. van Dissel-Singhal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2006.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.

